5 minuten 1

 0    23 Datenblatt    mateuszszumilas91
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
skończone, przeszłe (afgelopen)
Letnie wakacje się skończyły (przeszły).
Lernen beginnen
voorbij
Zomervakantie is voorbij.
my widzieliśmy k
Widzieliśmy to już w pogodzie.
Lernen beginnen
wij zagen
We zagen dat al aan het weer.
jesień
Wydaje mi się, że to jesień.
Lernen beginnen
herfst
Ik denk dat het herfst is.
rozkład wakacji
Ma to związek z rozkładem wakacji.
Lernen beginnen
vakantiespreiding
Dit heeft te maken met de vakantiespreiding.
przerwa świąteczna
Wszystkie szkolne wakacje z wyjątkiem przerwy świątecznej.
Lernen beginnen
kerstvakantie
Alle schoolvakantie behalve kerstvakantie.
korki (Er zijn...)
Na drodze jest mniej korków.
Lernen beginnen
files
Er zijn minder files op de weg.
równy, jednakowy
Równy dla wszystkich.
Lernen beginnen
gelijk
Gelijk voor iedereen.
środki, remedia
Środki Covid wydają się mi tu spadać.
Lernen beginnen
maatregelen
Covid maatregelen lijken hier mee te vallen.
trudny (moeilijk)
Wydaje mi się to dość nieporęczne.
Lernen beginnen
lastig
Dat lijkt me nogal lastig.
szkoła podstawowa (basisschool)
Dyrektor ze szkoły podstawowej w Groningen.
Lernen beginnen
lagere school
Directeur van de lagere school in Groningen.
przeziębić
Tak wiele dzieci jest już przeziębionych. (Er)
Lernen beginnen
verkouden
Er zijn al zoveel kinderen verkouden.
zarażenie
To tylko czeka na pierwsze zarażenie koroną.
Lernen beginnen
besmetting
Het is gewoon wachten op de eerste corona besmetting.
włączać, przełączać
Przełączyć na edukację online.
Lernen beginnen
schakelen
Schakelen op online onderwijs.
smutno (verdrietig)
Wygląda trochę smutno. (er)
Lernen beginnen
treurig
Het ziet er een beetje treurig uit.
nagle (plotseling)
Nagle musiał znów iść mieszkać w domu.
Lernen beginnen
opeens
Opeens moest hij weer thuis gaan wonen.
sfinalizować, zaokrąglić
Na szczęście studia można sfinalizować online.
Lernen beginnen
afronden
Gelukkig studie wel online af te ronden.
my świętowaliśmy d
Świętowaliśmy to w poprzednią sobotę tylko trochę.
Lernen beginnen
we hebben gevierd
We hebben het afgelopen zaterdag maar een beetje gevierd.
uczniowie (studenten)
W klasie było dosyć sporo uczniów.
Lernen beginnen
leerlingen
Er waren nogal veel leerlingen in de klas.
półtora
To mleko ma półtora procenta.
Lernen beginnen
anderhalf
Deze melk is anderhalf procent.
nauczyciel (leraar)
Jestem pozaszkolnym nauczycielem.
Lernen beginnen
leerkracht
Ik ben een buitenschoolse leerkracht.
trzymać dystans
Musimy trzymać dystans z powodu korony.
Lernen beginnen
hou afstand
We moeten afstand houden vanwege de korona.
wszyscy (allemaal)
Wszyscy muszą opuścić ten budynek.
Lernen beginnen
iedereen
Iedereen moet dit gebouw verlaten.
wyglądać (lijken) er
On wygląda całkiem dobrze.
Lernen beginnen
uitzien
Hij ziet er best goed uit.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.