A1_czasowniki (2)

 0    41 Datenblatt    JakubSzczepanski
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
pozdrawiać
Lernen beginnen
groeten
postać, zostać
Lernen beginnen
blijven
wyjeźdżać, wychodzić, wylatywać, ruszać w drogę
Lernen beginnen
vertrekken
palić
Lernen beginnen
roken
odwiedzać
Lernen beginnen
bezoeken
wiedzieć
Lernen beginnen
weten
liczyć
Lernen beginnen
tellen
spadać (o temperaturze)
Lernen beginnen
dalen
rosnąć (o temperaturze)
Lernen beginnen
stijgen
znajdować / uważać sądzić
Lernen beginnen
vinden
tworzyć / stanowić
Lernen beginnen
vormen
wynajmować
Lernen beginnen
huren
obejrzeć
Lernen beginnen
bekijken
pytać / prosić
Lernen beginnen
vragen
znajdować się
Lernen beginnen
zich bevinden
potrzebować
Lernen beginnen
nodig hebben
pokazywać
Lernen beginnen
tonen
chodzić (NL) / biegać (BE)
Lernen beginnen
lopen
znajdować
Lernen beginnen
vinden
dzielić
Lernen beginnen
delen
urządzać
Lernen beginnen
inrichten
przpominać, być podobym (to seem)
Lernen beginnen
lijken
dojeżdżanie
Lernen beginnen
pendelen
nauczać
Lernen beginnen
onderwijzen / les geven
zależeć
Lernen beginnen
afhangen (w odmianie hangen ... af)
rozumieć
Lernen beginnen
begrijpen
nudzić się
Lernen beginnen
zich vervelen
robić zakupy (takie jako hobby)
Lernen beginnen
winkelen
robić zakupy codzienne
Lernen beginnen
boodschappen doen
całować
Lernen beginnen
kussen
mieć dziecko
Lernen beginnen
Een kindje krijgen
rozwodzić się
Lernen beginnen
Gaan scheiden
kraść
Lernen beginnen
stelen
brać ślub
Lernen beginnen
trouwen
opowiadać żart
Lernen beginnen
een grapje vertellen
aplikować
Lernen beginnen
soliciteren (voor)
wysyłąć wiadomości
Lernen beginnen
berichten sturen
oszczędzać pieniądze
Lernen beginnen
geld sparen
przywozić
Lernen beginnen
brengen
wybierać
Lernen beginnen
kiezen
zamawiać
Lernen beginnen
bestellen

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.