holenderski preply

 0    2.348 Datenblatt    damiank991
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
znaczyć
Lernen beginnen
betekent
udostepniac
Lernen beginnen
delen
z
Lernen beginnen
met
ekran
Lernen beginnen
het scherm
mozesz, moglbys
Lernen beginnen
zal
jak sie masz
Lernen beginnen
hoe gaat het met u/je/jouw
jak sie masz
Lernen beginnen
hoe gaat het
czy wszystko wporzadku?
Lernen beginnen
Hoe gaat het met alles
Wszystko wporzadku
Lernen beginnen
alles goed
jak twoj dzien
Lernen beginnen
hoe is/was je dag
dobrze Cie widziec
Lernen beginnen
Goed om je te zien
dobrze Cie znowu widziec
Lernen beginnen
het is goed om je weer te zien
milo Cie poznac
Lernen beginnen
het is leuk u te ontmoeten
dobrze(czuje sie dobrze)
Lernen beginnen
Het gaat goed
bardzo dobrze
Lernen beginnen
heel goed
jako tako(czuje sie)(so so)
Lernen beginnen
het gaat
jestem zmeczony
Lernen beginnen
ik ben moe
zle(czuje sie)
Lernen beginnen
slecht
jestem chory
Lernen beginnen
ik ben ziek
pa pa, czesc
Lernen beginnen
daag, dui, dui dui
do zobaczenia nastepnego dnia
Lernen beginnen
tot ziens, tot morgen
dozobaczenia pozniej
Lernen beginnen
tot straks
badz ostrozny
Lernen beginnen
wees voorzichtig
powodzenia
Lernen beginnen
veel succes
dziekuje formalnie
Lernen beginnen
dank u wel
dziekuje nieformalnie
Lernen beginnen
dank je wel
dziekuje bardzo formalnie
Lernen beginnen
hartelijk dank
dziekuje bardzo nieformalniue
Lernen beginnen
echt heel erg bedankt
prosze formalnie
Lernen beginnen
alstublieft
prosze nieformalnie
Lernen beginnen
alsjeblieft
poniedzialek
Lernen beginnen
maandag
wtorek
Lernen beginnen
dinsdag
sroda
Lernen beginnen
woensdag
czwartek
Lernen beginnen
donderdag
piatek
Lernen beginnen
vrijdag
sobota
Lernen beginnen
zaterdag
niedziela
Lernen beginnen
zondag
styczen
Lernen beginnen
januari
luty
Lernen beginnen
februari
marzec
Lernen beginnen
maart
kwiecien
Lernen beginnen
april
maj
Lernen beginnen
mei
czerwiec
Lernen beginnen
juni
lipiec
Lernen beginnen
juli
sierpien
Lernen beginnen
augustus
wrzesien
Lernen beginnen
september
pazdziernik
Lernen beginnen
oktober
listopad
Lernen beginnen
november
grudzien
Lernen beginnen
december
nie rozumiem
Lernen beginnen
Ik versta / begrijp je niet.
nie wiem
Lernen beginnen
Ik weet het niet
mozesz powtorzyc?
Lernen beginnen
Kan je het herhalen?
jak to sie wymawia
Lernen beginnen
Hoe zeg je "..."
udostepnie swoj ekran
Lernen beginnen
Ik zal mijn scherm met je delen
Napiszę to dla Ciebie na czacie
Lernen beginnen
Ik zal het voor je schrijven in de chat
Czy możesz napisać to dla mnie na czacie?
Lernen beginnen
Kan je het voor me schrijven in de chat?
czy zrozumiales?
Lernen beginnen
Heb je het begrepen?
mam pytanie
Lernen beginnen
Ik heb een vraag
mozesz kontynuowac
Lernen beginnen
je mag door gaan
kontynuujmy lekcje
Lernen beginnen
we gaan verder met de les
skonczylem
Lernen beginnen
ik ben klaar
mozesz to skopiowac
Lernen beginnen
Je mag het overschrijven
jaki jest dzis dzien?
Lernen beginnen
Vandaag is welke dag?
wczoraj
Lernen beginnen
gisteren
przedwczoraj
Lernen beginnen
eergisteren
pojutrze
Lernen beginnen
overmorgen
urodzic sie
Lernen beginnen
geboren
czasowniki glowne
Lernen beginnen
hoofdwerkwoorden
talerz
Lernen beginnen
het bord
umywalka
Lernen beginnen
wastafel, wasbak
plecak
Lernen beginnen
schooltas
gdzie sie spotkamy
Lernen beginnen
Waar spreken we af?
o ktorej mamy spotkanie
Lernen beginnen
Hoe laat zullen we afspreken?
co wolisz?
Lernen beginnen
Wat heeft je voorkeur?
Jak dla mnie, każdy dzień jest dobry
Lernen beginnen
Wat mij betreft is iedere dag goed
To brzmi dobrze (dla mnie)
Lernen beginnen
Dat klinkt goed(voor mij)
Czy to jest w porządku wobec ciebie?/Nie przeszkadza ci to?
Lernen beginnen
Is dat goed wat jou betreft?
czy mowisz po angielsku
Lernen beginnen
Spreek je Engels?
brzmi znajomo?
Lernen beginnen
Klinkt dat bekend?
co tam
Lernen beginnen
Wat is er (aan de hand)?
co nowego
Lernen beginnen
Is er iets nieuws?
do zobaczenia pozniej
Lernen beginnen
Ik zie je later (Tot later)
ja to naprawde doceniam(appreciate)
Lernen beginnen
Ik stel het (erg) op prijs
to jest wystarczajace
Lernen beginnen
Dat is wel genoeg
dziekuje bardzo
Lernen beginnen
Heel erg bedankt
czy masz chwile na rozmowe?
Lernen beginnen
Is er een ogenblik om even te praten?
czy to zly/niewlasciwy moment?
Lernen beginnen
Komt het nu slecht uit?
czy jestes zajety
Lernen beginnen
Ben je bezig
nie jestem pewny daty
Lernen beginnen
Ik ben niet helemaal zeker over de datum
tak to wyglada, na to wyglada
Lernen beginnen
Dat lijkt er wel op
tak mysle
Lernen beginnen
ik denk van wel
nie mysle tak
Lernen beginnen
Ik vind allebei goed
Nie mam nic przeciwko temu.
Lernen beginnen
Ik heb er niets tegen.
wydaje sie to bez sensu
Lernen beginnen
Het lijkt mij onzin
impreza sie skonczyla
Lernen beginnen
Het feest is voorbij
wspanialego czasu!
Lernen beginnen
Veel plezier
kim jestem zeby mowic
Lernen beginnen
Wie ben ik om dat te zeggen
latwiej powiedziec niz zrobic
Lernen beginnen
Makkelijker gezegd dan gedaan
bez watpienia
Lernen beginnen
Geen twijfel mogelijk
zaraz wracam
Lernen beginnen
Ik kom zo terug
przepraszam za spoznienie
Lernen beginnen
Excuses dat ik laat ben
jestem z powrotem
Lernen beginnen
Ik ben er weer
powinnismy isc?
Lernen beginnen
Moeten we gaan?
Najwyzszy czas/pora
Lernen beginnen
Het werd tijd!
mam plecak/siatke
Lernen beginnen
Ik heb een tas
Ile za to?
Lernen beginnen
Hoeveel kost dit?
milego dnia
Lernen beginnen
Heb een fijne dag
tobie rowniez
Lernen beginnen
U ook/ jij ook
to jest to
Lernen beginnen
dit is het
chce zaplacic karta
Lernen beginnen
Ik zal pinnen
karta kredytowa
Lernen beginnen
Pinpas
zaplace gotowka
Lernen beginnen
IK zal contant betalen
zaplace karta platnicza
Lernen beginnen
Ik zal met mijn pinpas betalen
jak twoj dzien(teraz)
Lernen beginnen
Hoe is je dag
jak minal twoj dzein
Lernen beginnen
Hoe was je dag
zaden problem
Lernen beginnen
geen probleem
wydaje sie
Lernen beginnen
lijkt
za chwilę, zaraz, na chwile
Lernen beginnen
ogenblik
potwierdzać
Lernen beginnen
bevestigen
dla
Lernen beginnen
voor
za
Lernen beginnen
achter
obok
Lernen beginnen
naast
w
Lernen beginnen
in
na
Lernen beginnen
op
przez
Lernen beginnen
door
okolo
Lernen beginnen
over
z (kads)
Lernen beginnen
uit
powyzej
Lernen beginnen
boven
ponizej
Lernen beginnen
onder
do
Lernen beginnen
om
przeciw
Lernen beginnen
tegen
przy
Lernen beginnen
aan
w srodku
Lernen beginnen
binnen
na zewnatrz
Lernen beginnen
buiten
wzdluz
Lernen beginnen
langs
podczas
Lernen beginnen
tijdens
od
Lernen beginnen
sinds
do (jakiegos momentu)
Lernen beginnen
tot
bez
Lernen beginnen
zonder
z
Lernen beginnen
met
oprocz
Lernen beginnen
behalve
do
Lernen beginnen
naar
po
Lernen beginnen
na
przez
Lernen beginnen
via
zgodnie z
Lernen beginnen
volgens
sloik z cukierkami
Lernen beginnen
snoeppot
blat kuchenny
Lernen beginnen
aanrecht
opakowanie po cukierku
Lernen beginnen
snoep papiertje
ostatni
Lernen beginnen
afgelopen
dla mnie...
Lernen beginnen
voor mij betreft
kto
Lernen beginnen
wie
co
Lernen beginnen
wat
jaki
Lernen beginnen
welke
jak
Lernen beginnen
hoe
kiedy
Lernen beginnen
wanneer
ile (how much)
Lernen beginnen
hoeveel
dokąd
Lernen beginnen
waarheen
dlaczego
Lernen beginnen
waarom
ktory
Lernen beginnen
welke
Co tam robisz?
Lernen beginnen
Wat doe je daar?
Co jadłeś dziś po południu?
Lernen beginnen
Wat heb je vanmiddag gegeten?
Kto jest twoim najlepszym przyjacielem?
Lernen beginnen
• Wie(who) is je beste vriend?
Kto według Ciebie jest najlepszym tenisistą?
Lernen beginnen
Wie is volgens jou de beste tennisser?
Gdzie położyłeś swoją książkę?
Lernen beginnen
• Waar heb je je boek gelegd?
Skąd ja cię znam?
Lernen beginnen
• Waar ken ik je van?
Kiedy chodzisz na zajęcia?
Lernen beginnen
• Wanneer ga je naar de les?
Wanneer leefde Freud?
Lernen beginnen
• Wanneer leefde Freud?
Jak chodzisz do kina?
Lernen beginnen
Hoe ga je naar de film?
Jak się wiąże sznurówki?
Lernen beginnen
• Hoe knoop jij je veters?
Dokąd pójdziesz?
Lernen beginnen
• Waarheen ga je straks?
Dokąd się przeniósł?
Lernen beginnen
Waarheen is hij verhuisd?
dlaczego chodzisz spać tak wcześnie?
Lernen beginnen
• Waarom ga je zo vroeg naar bed?
Dlaczego dziecko nie słucha?
Lernen beginnen
• Waarom luistert het kind niet?
Która grupa według Ciebie jest najlepsza?
Lernen beginnen
• Welke groep vind je de beste?
Które danie wolisz zjeść?
Lernen beginnen
• Welk gerecht eet je het liefst?
danie
Lernen beginnen
gerecht
najsłodsze
Lernen beginnen
de liefste
rzeczy
Lernen beginnen
dingen
drogie
Lernen beginnen
duur, dure
coś
Lernen beginnen
iets
dokladnie
Lernen beginnen
precies
przybywac
Lernen beginnen
aankomen
dzienny
Lernen beginnen
dagelijks
o (czyms)
Lernen beginnen
over
etatowa praca
Lernen beginnen
volletijds werk
ubierac sie
Lernen beginnen
aankleden
nie wydaje mi sie
Lernen beginnen
Ik denk van niet
nie wiem
Lernen beginnen
ik weet het niet
prysznic
Lernen beginnen
de douche, baden
drzwi frontowe
Lernen beginnen
voordeur
wyjscie
Lernen beginnen
Uitgang
goście
Lernen beginnen
bezoekers
obecnie, w dzisiejszych czasach
Lernen beginnen
tegenwoordig
mowic o
Lernen beginnen
te praten over
skarpetki
Lernen beginnen
sokken
zachowywac sie normalnie
Lernen beginnen
doe normaal
spoleczne wydarzenie
Lernen beginnen
sociaal evenement
peknieta opona
Lernen beginnen
lekke band
cos takiego (somethink like that)
Lernen beginnen
iets als dat
wszystko
Lernen beginnen
alles
kazdy
Lernen beginnen
iedereen
calkowicie
Lernen beginnen
helemaal
poprostu (just)
Lernen beginnen
gewoon gewoon)
zakladac
Lernen beginnen
aan trekken
powiedzial
Lernen beginnen
gezegd
zrobione
Lernen beginnen
klaar, gedaan
odjezdzac
Lernen beginnen
wegrijden
niebo
Lernen beginnen
de hemel
klucze
Lernen beginnen
sleutels
zapasowy
Lernen beginnen
reserve-
ostatni egzamin
Lernen beginnen
eindexame
naprawde
Lernen beginnen
echt
ostatniej nocy
Lernen beginnen
laatste nacht
gazeta
Lernen beginnen
de krant
wspomnij moje imię
Lernen beginnen
noem mijn naam
to dlatego
Lernen beginnen
daarom
to prawda
Lernen beginnen
dat klopt
w domu
Lernen beginnen
thuis
czym się zajmujesz zawodowo
Lernen beginnen
wat voor werk doe je?
sprzedawca
Lernen beginnen
verkoper
kupujacy
Lernen beginnen
koper
malarz
Lernen beginnen
schilder
profesja/zawod
Lernen beginnen
beroep
warzywniak
Lernen beginnen
groenteboer
boisko pilkarskie
Lernen beginnen
voetbalveld
dziewczyna
Lernen beginnen
de vriendin
przyjaciele
Lernen beginnen
Vrienden
podoba mi sie
Lernen beginnen
bevalt me wel, ik hou van
tylko (only)
Lernen beginnen
enige
wada
Lernen beginnen
defect, nadeel
czesto
Lernen beginnen
vaak
deszcz
Lernen beginnen
de regen
pomocny
Lernen beginnen
behulpzaam
ciekawski
Lernen beginnen
benieuwd
wypowiedz, orzeczenie (statement)
Lernen beginnen
stelling
Zmagam się z
Lernen beginnen
ik heb moeite mee
znaczyc
Lernen beginnen
gemeen
cukierkowe pastykli
Lernen beginnen
drop
nalesnik
Lernen beginnen
de pannenkoek
holenderski smarzony przysmak
Lernen beginnen
de krokiet
smarzona kielbasa
Lernen beginnen
de frikandel
frytki z majonezem
Lernen beginnen
frietje met
frytki
Lernen beginnen
de friet, patat
ziemniak
Lernen beginnen
de aardappel
owoce
Lernen beginnen
fruit vruts
kromka chleba
Lernen beginnen
boterham
czekoladowa posypka
Lernen beginnen
hagelslag
farmer, rolnik
Lernen beginnen
boer
wiosna
Lernen beginnen
de lente
lato
Lernen beginnen
de zomer
jesien
Lernen beginnen
herfst
zima
Lernen beginnen
de winter
jezyk niemiecki
Lernen beginnen
Duitse
ruski jezyk
Lernen beginnen
Russische taal
francja
Lernen beginnen
Frankrijk
francuski
Lernen beginnen
frans
kamienny dysk
Lernen beginnen
afbraamschijfp
spedzac (czas)
Lernen beginnen
doorbrenge (tijd)
uczyc sie
Lernen beginnen
leren
czasem
Lernen beginnen
soms
telefon komorkowy
Lernen beginnen
het mobieltje
w domu
Lernen beginnen
thuis
slyszec
Lernen beginnen
horen
sluchac
Lernen beginnen
luister, luisteren naar
boze narodzenie
Lernen beginnen
Kerstmis
rozmawiac
Lernen beginnen
praten
obcokrajowiec
Lernen beginnen
buitenlander
interesowac
Lernen beginnen
interesseren
ulubiony
Lernen beginnen
favoriete
wędrowac
Lernen beginnen
wandelen
góry
Lernen beginnen
bergen
kukurydza
Lernen beginnen
maïs
groszek
Lernen beginnen
erwt
niesmaczny
Lernen beginnen
niet lekker
kiedy
Lernen beginnen
wanneer
czy byles kiedys w holandii
Lernen beginnen
ben je in nederland geweest
razem
Lernen beginnen
samen
sam
Lernen beginnen
alleen
samolot
Lernen beginnen
het vliegtuig
nie ma nic do roboty
Lernen beginnen
heb je niets om te doen
w koncu
Lernen beginnen
eindelijk
znowu
Lernen beginnen
weer
przyjaciolka/dziewczyna
Lernen beginnen
vriend/vriendin
uciazliwy
Lernen beginnen
lastig
ciekawy
Lernen beginnen
benieuwd
miec na cos ochote
Lernen beginnen
zin in iets hebben
pograc w pilke
Lernen beginnen
potje voetballen
transport publiczny
Lernen beginnen
openbaar vervoer
dziadek
Lernen beginnen
opa
babcia
Lernen beginnen
de oma
ciocia
Lernen beginnen
tante
wójek
Lernen beginnen
oom
kuzyn
Lernen beginnen
neef
kuzynka
Lernen beginnen
nicht
wnuczek
Lernen beginnen
kleinkind
znajomy (the acquaintance)
Lernen beginnen
kennis(de bekende)
kolega z klasy
Lernen beginnen
klasgenoot
the relationship (love)
Lernen beginnen
de relatie (liefde), de verkering
zakochany (in love
Lernen beginnen
verliefd
zareczony
Lernen beginnen
verloofd
zenic sie
Lernen beginnen
trouwen
rozwodzic sie
Lernen beginnen
scheiden
byc rozwiedzionym
Lernen beginnen
gescheiden zijn
zapomniec
Lernen beginnen
vergeten
slowka
Lernen beginnen
woorden, woordjes
wziasc
Lernen beginnen
nemen
gotowac
Lernen beginnen
koken
strzelic
Lernen beginnen
vuren
wiedziec
Lernen beginnen
weten
chwycic
Lernen beginnen
pakken
przyzwyczaic
Lernen beginnen
wennen
udac sie
Lernen beginnen
lukken
spasc
Lernen beginnen
vallen
pozbyc sie
Lernen beginnen
lozen
werbowac
Lernen beginnen
werven
drzec
Lernen beginnen
beven
odwazyc sie
Lernen beginnen
durven
walic
Lernen beginnen
bonzen
sweter
Lernen beginnen
de trui
zapach
Lernen beginnen
geur
biodro
Lernen beginnen
heup
kierownica
Lernen beginnen
het stuur
niedzwiedz
Lernen beginnen
beer
gardlo
Lernen beginnen
keel
morze, jezioro
Lernen beginnen
zee,
policzek
Lernen beginnen
wang
jezyk
Lernen beginnen
tong
przewodnik
Lernen beginnen
de gids
sasiad, sasiedzi
Lernen beginnen
buurman, buren
nazywac sie
Lernen beginnen
heten
lepiej
Lernen beginnen
goed-beter-het best
patelnia
Lernen beginnen
pan
las
Lernen beginnen
het bos
klient
Lernen beginnen
de klant
kosc
Lernen beginnen
bot
okragly, wokol
Lernen beginnen
rond, rond
koniec
Lernen beginnen
het einde
wysoki
Lernen beginnen
hoog
powietrze
Lernen beginnen
de lucht
swiatlo
Lernen beginnen
licht
autem
Lernen beginnen
met de auto
atrakcje
Lernen beginnen
bezienswaardigheden, attracties
targ
Lernen beginnen
markt, kermis
cyrk
Lernen beginnen
circus
nigdy nie bylismy w cyrku
Lernen beginnen
We zijn in het circus nooit geweest
kilka razy
Lernen beginnen
meerdere keren
bylem/bylas
Lernen beginnen
ik was/was
plaza
Lernen beginnen
strand
rodzice
Lernen beginnen
ouders
bylismy
Lernen beginnen
we waren
raz w roku
Lernen beginnen
een keer per jaar
wielkanoc
Lernen beginnen
Pasen
inny niz
Lernen beginnen
anders dan
narzekac
Lernen beginnen
klagen over
nie podoba mi sie cos
Lernen beginnen
ik vind ... niet mooi
istniec
Lernen beginnen
bestaan
latwy, latwiejszy
Lernen beginnen
makkelijk, makkelijker
zaczynac
Lernen beginnen
beginnen
trzeci raz
Lernen beginnen
derde keer
z nauka holenderskiefo
Lernen beginnen
met het leren van het netherlandse
zakonczyc
Lernen beginnen
einde, stoppen
podgrzewac
Lernen beginnen
verwarmen, opgewarmd
w piatek, w sobote
Lernen beginnen
op vrijdag, op zaterdag
poltorej godziny
Lernen beginnen
anderhalf uur
zostawac
Lernen beginnen
blijven
jak dlugo chce
Lernen beginnen
hoe lang ik wil
o 9
Lernen beginnen
Om 9 uur
to zalezy ode mnie
Lernen beginnen
het hang van mij af
po
Lernen beginnen
na
pozywny
Lernen beginnen
voedzaam
zapaliczka do samochodu
Lernen beginnen
auto aansteker
wtyczka
Lernen beginnen
plug
milo, przytulnie
Lernen beginnen
leuk, gezellig
uwazac
Lernen beginnen
vinden
matematyka
Lernen beginnen
wiskunde
przedmoty szkolne
Lernen beginnen
schoolwakken
nauczyciel
Lernen beginnen
de leraar
szef
Lernen beginnen
baas
cicho
Lernen beginnen
stil
zaczynac
Lernen beginnen
begin
czesto
Lernen beginnen
vaak
czesto, czesciej, najczesciej
Lernen beginnen
vaak, liever, liefst
na przerwie
Lernen beginnen
in de pauze
kolega z klasy
Lernen beginnen
klasgenoot
ulubiony przedmiot
Lernen beginnen
lievelingsvak
sztuka
Lernen beginnen
de kunst
teren szkoly
Lernen beginnen
schoolplain
dobra, wysoka ocena
Lernen beginnen
hoog cijfer
znany
Lernen beginnen
beroemd
szczesliwy
Lernen beginnen
blij
nieznzny
Lernen beginnen
onbekend
lisc
Lernen beginnen
blad
korki uliczne
Lernen beginnen
files
szyja
Lernen beginnen
de nek, hals
zmarly
Lernen beginnen
overledene
statek
Lernen beginnen
het schip
oko
Lernen beginnen
het oog
nos
Lernen beginnen
de neus
jajko
Lernen beginnen
het ei
ogrod
Lernen beginnen
tuin
mieszkanie
Lernen beginnen
woning
niektorzy
Lernen beginnen
sommige
lub zostaja w domu
Lernen beginnen
of ze blijfen alleen thuis
nie kazdy jest w zwiazku
Lernen beginnen
niet iedereen heeft een relatie
kazdy
Lernen beginnen
iedereen
ktos
Lernen beginnen
iemand
nazywac
Lernen beginnen
noem je, noemen
rozwod
Lernen beginnen
scheiden
malzenstwo
Lernen beginnen
huwelijk
zarabiac
Lernen beginnen
verdienen
byc zadowolonym
Lernen beginnen
blij zijn, tevreden zijn
szczesliwy
Lernen beginnen
gelukkig
wyplata
Lernen beginnen
salaris
lotnisko
Lernen beginnen
het vliegveld, luchthaven
bagaz
Lernen beginnen
bagage
walizka
Lernen beginnen
koffer
samolot
Lernen beginnen
het vliegtuig
jak sie czujesz
Lernen beginnen
hoe voel je je?
czuje sie...
Lernen beginnen
Ik voel me
dostac 3 osoby
Lernen beginnen
krijgen, kreeg, gekregen
zadzwonilem do dziewczyny
Lernen beginnen
Ik belde mijn vrendin op
15
Lernen beginnen
vijftien
5
Lernen beginnen
vijf
50
Lernen beginnen
vijftig
kwadrans
Lernen beginnen
het kwartier
zostalem zwolniony
Lernen beginnen
Ik ben ontslagen
tam
Lernen beginnen
daar
przeprowadzic sie gdzies
Lernen beginnen
verhuizen naar
czy bedziecie mieszkac razem
Lernen beginnen
ga jullie samenwonen?
brudny
Lernen beginnen
vies, smerig
podczas gdy
Lernen beginnen
terwijl
czysty
Lernen beginnen
schoon
kara
Lernen beginnen
de straf
zeszyt
Lernen beginnen
het schrift
lezec
Lernen beginnen
liggen
pozyczyc
Lernen beginnen
lenen
chciec
Lernen beginnen
willen
wlasciwie
Lernen beginnen
eigenlijk
czas wolny
Lernen beginnen
vrije tijd
malo, mniej, najmniej
Lernen beginnen
weinig, minder, het minst
wczesniej
Lernen beginnen
vroger
czego robimy wiecej niz kiedys
Lernen beginnen
wat doen we nu meer dan vroger
duzo, wiecej, najwiecej
Lernen beginnen
veel, meer, het meest
poniewaz
Lernen beginnen
omdat
przede wszytkim
Lernen beginnen
vooral
przez to
Lernen beginnen
daardoor
byc zajety
Lernen beginnen
druk zijn, het druk hebben
podrozowac
Lernen beginnen
reizen
obowiazki domowe
Lernen beginnen
huishouden
dziac sie
Lernen beginnen
gebeuren
musiec
Lernen beginnen
moet
ciagle
Lernen beginnen
Nog steeds
widziec
Lernen beginnen
zien
30
Lernen beginnen
dertig
13
Lernen beginnen
dertien
nadawca
Lernen beginnen
afzender, zender
niektore
Lernen beginnen
sommige
byc w drodze
Lernen beginnen
onderweg zijn
typowy
Lernen beginnen
typisch
bylismy
Lernen beginnen
wij waren
w gorach
Lernen beginnen
in de bergen
poltorej
Lernen beginnen
anderhalf
robic 3 czasy
Lernen beginnen
doen, deed, gedaan
uwazac, myslec, znalesc
Lernen beginnen
vinden
turystyczny
Lernen beginnen
toeristisch
potrawy
Lernen beginnen
gerechten
odwiedzac
Lernen beginnen
bezoeken
w polsce
Lernen beginnen
in Polen
kopalnia soli
Lernen beginnen
zoutmijn
widziec 3 czas
Lernen beginnen
zien, zag, gezien
przykro mi
Lernen beginnen
Het spijt me
nadzieja
Lernen beginnen
ik hoop, hopen
deszczowy
Lernen beginnen
regenachtig
w drodze
Lernen beginnen
onderweg
wczesniej
Lernen beginnen
vroger
lat/dni temu
Lernen beginnen
jaren/dagen geleden
nie miec nic do roboty
Lernen beginnen
Niks te doen hebben
uciekac
Lernen beginnen
Weglopen
deser
Lernen beginnen
toetje, dessert
miejsce
Lernen beginnen
de plaats, plek, plain
stac sie uzaleznionym
Lernen beginnen
verslaafd raken aan
byc uzaleznionym od
Lernen beginnen
verslaad zijn aan
uzaleznienie
Lernen beginnen
verslaving
przelatywac wokol glowy
Lernen beginnen
om de oren vliegen
uciazliwy
Lernen beginnen
lastig
zainspirowac sie
Lernen beginnen
raak geïnspireerd
byc na biezaco, miec na oku
Lernen beginnen
in de gaten houden,
byc na biezaco
Lernen beginnen
op de hoogte blijven
zreczny
Lernen beginnen
handig
zaplanowac
Lernen beginnen
inplannen
uwaga
Lernen beginnen
de aandacht
negatywne uczucie
Lernen beginnen
negatief gevoel
odobserwowac
Lernen beginnen
ontvolgen
skupiac sie
Lernen beginnen
focussen
powiadomienie
Lernen beginnen
melding
obchodzic sie
Lernen beginnen
omgaan
uzywac
Lernen beginnen
gebruik
obserwowac, patrzuc
Lernen beginnen
observeren, kijken
przemyslec
Lernen beginnen
bedenken
stale godziny
Lernen beginnen
vaste tijden
przewijac
Lernen beginnen
doorscrollen
wypelniac
Lernen beginnen
vullen
ustawic
Lernen beginnen
installen
wylaczyc
Lernen beginnen
uitzetten
przeziebiony
Lernen beginnen
verkouden
jestem przeziebiony
Lernen beginnen
ik ben verkuden
bol
Lernen beginnen
pijn
nie czuje sie dobrze
Lernen beginnen
ik voel me niet zo goed
katar
Lernen beginnen
loopneus
u kolegi
Lernen beginnen
bij mijn vriend (op bezoek)
zaprosic
Lernen beginnen
uitnodigen
zapraszam
Lernen beginnen
Ik nodig je uit
czasem
Lernen beginnen
soms/af en toe
krok po kroku
Lernen beginnen
stap voor stap
PRZYGOTOWAC
Lernen beginnen
VOORBEREIDEN
komfortowy
Lernen beginnen
comfortabel
na gorze
Lernen beginnen
boven
na dole
Lernen beginnen
beneden
mozliwosc
Lernen beginnen
mogelijkheid
pokazac
Lernen beginnen
laten zien
okolica
Lernen beginnen
de buurt
stary
Lernen beginnen
oud
napiwek
Lernen beginnen
tip, fooi
zaleta
Lernen beginnen
voordeel
wada
Lernen beginnen
nadeel
salon
Lernen beginnen
woonkamer
zachod
Lernen beginnen
Westen
tylko
Lernen beginnen
alleen
uzgodnic
Lernen beginnen
overleggen
wanna
Lernen beginnen
bad
uzywac
Lernen beginnen
gebruik
troszke drozszy
Lernen beginnen
wat duurder
sloneczny
Lernen beginnen
zonnig
mieszkac razem
Lernen beginnen
samenwonen
okreslony
Lernen beginnen
bepaald
przystawka
Lernen beginnen
voorgerecht
danie glowne
Lernen beginnen
hoofdgerecht
deser
Lernen beginnen
nagerecht, toetje
wiedziec
Lernen beginnen
weten
czy tez juz wiesz?
Lernen beginnen
weet je het ook al?
brudny
Lernen beginnen
vies, vuil
wybrac
Lernen beginnen
Kiezen
moze byc
Lernen beginnen
het gaat wel
malze
Lernen beginnen
mosselen
sprobowac
Lernen beginnen
proeven
tlusty
Lernen beginnen
vet
cieszyc sie
Lernen beginnen
genieten
uczniowie
Lernen beginnen
leerlingen
inaczej
Lernen beginnen
anders
zamkniety
Lernen beginnen
Gesloten, dicht
zapomniec
Lernen beginnen
vergeten
test
Lernen beginnen
de test, toest
skonczyc
Lernen beginnen
afmaken
pusty
Lernen beginnen
leeg
szukac
Lernen beginnen
zoeken
potrzebowac
Lernen beginnen
nodig hebben
nie potrzebuje tego
Lernen beginnen
ik heb het niet nodig
meble
Lernen beginnen
de meubels
umeblowany
Lernen beginnen
gemeubileerd
przechowywac
Lernen beginnen
bewaren
wpasc
Lernen beginnen
langskomen
wpadne
Lernen beginnen
Ik kom langs
chetniej
Lernen beginnen
liever
wstac
Lernen beginnen
opstaan
ciac
Lernen beginnen
snijden
dziura
Lernen beginnen
gat
zab
Lernen beginnen
tand/kies
zamowic
Lernen beginnen
bestellen
owoce
Lernen beginnen
fruit, vrichen
spokoj
Lernen beginnen
kalm, rust
jestem w trakcie, zajmuje sie
Lernen beginnen
ik ben bezig met
pare dań
Lernen beginnen
een paar gerechten
do wyrazania przyszlosci
Lernen beginnen
gaan
bedziemy gotowac
Lernen beginnen
wij gaan koken
panstwo
Lernen beginnen
land
nic szczegolnego
Lernen beginnen
niets bijonders
wiekszosc
Lernen beginnen
meerderheid
wygladac
Lernen beginnen
eruitzien
porownywalny
Lernen beginnen
vergelijkbaar
dach
Lernen beginnen
het dak
kanal (rzeka)
Lernen beginnen
gracht
rzeka
Lernen beginnen
de rivier
uczyc sie
Lernen beginnen
leren
czytac
Lernen beginnen
lezen
ciagle
Lernen beginnen
Nog steeds
jednak
Lernen beginnen
toch
kochac cos, lubic
Lernen beginnen
houden van
lekarz rodzinny
Lernen beginnen
Huisarts
zapomniec
Lernen beginnen
vergeten
jesc sniadanie
Lernen beginnen
ontbijt
wiedziec
Lernen beginnen
weten
wybraC
Lernen beginnen
kiezen
znac
Lernen beginnen
kennen
w tym tygodniu
Lernen beginnen
deze week
okolica
Lernen beginnen
omgeving
prawda
Lernen beginnen
de waarheid, waar
miod
Lernen beginnen
honing
typowy
Lernen beginnen
typisch
krol
Lernen beginnen
Koning
stolica
Lernen beginnen
kapitaal, hoofstad
duzo
Lernen beginnen
veel
wyraznie
Lernen beginnen
duidelijk
dziwny
Lernen beginnen
raar
miska
Lernen beginnen
de kom
na zdrowie
Lernen beginnen
gezondheid
szybkiego powrotu do zdrowia
Lernen beginnen
beterschap
na zdrowie (po kichnięciu)
Lernen beginnen
proost (na niezen)
kelner
Lernen beginnen
ober, serveester
nas
Lernen beginnen
ons
okno
Lernen beginnen
het raam
usiasc
Lernen beginnen
gaan zitten
w miedzczasie
Lernen beginnen
alvast
woda mineralna
Lernen beginnen
mineraalwater
jestem spragniony
Lernen beginnen
ik heb dorst
bardzo
Lernen beginnen
erg
tez
Lernen beginnen
ook
special dnia
Lernen beginnen
dagschotel
wybor
Lernen beginnen
keuzen
male
Lernen beginnen
beetje
agent nieruchomosci
Lernen beginnen
Makelaar
pokoj mieszkalny, zakwaterowanie
Lernen beginnen
woonruimte
przezemnie
Lernen beginnen
mezelf
mieszkac razem
Lernen beginnen
samenwonen
zaslona
Lernen beginnen
bepaald
mieszkanie na gorze
Lernen beginnen
bovenwoning
mozliwosc
Lernen beginnen
mogelijkheid
wynajem
Lernen beginnen
huur, huurprijs
podloga
Lernen beginnen
verdieping
daleko
Lernen beginnen
ver
blisko do
Lernen beginnen
dichtbij
metry kwadratowe
Lernen beginnen
vierkante meters
prosty
Lernen beginnen
eenvoudige
wanna
Lernen beginnen
bad
uzyc
Lernen beginnen
gebruik
odpowiedni
Lernen beginnen
geschikt
domy
Lernen beginnen
huizen
poniewaz
Lernen beginnen
omdat, want
WYNAJEM
Lernen beginnen
VERHUREN
umeblowane
Lernen beginnen
gemeubileerd
szafa
Lernen beginnen
garderobe, de kast
lozka
Lernen beginnen
bedden
krzeslo
Lernen beginnen
stoel
biurko
Lernen beginnen
bureu
lawka, sofa, kanapa
Lernen beginnen
bank
zaleta
Lernen beginnen
voordeel
nic
Lernen beginnen
niets
sloneczny
Lernen beginnen
zonne-
mieszkanie na dole
Lernen beginnen
benedenwoning
to brzmi swietnie
Lernen beginnen
dat lijkt me fantastisch
prawda
Lernen beginnen
de waar
dyskutowac, skonsultowAC SIE
Lernen beginnen
overleggen
dzwonic
Lernen beginnen
bellen
jak najszybciej to mozliwe
Lernen beginnen
zo snel mogelijk
nowy
Lernen beginnen
nieuw
moc, umiec, potrafic
Lernen beginnen
kunnen
lezec
Lernen beginnen
liggen
mierzyc
Lernen beginnen
meten
jesli, kiedy
Lernen beginnen
als,
ze
Lernen beginnen
dat
dziwny, zwariowany
Lernen beginnen
gek
uwielbiam, szaleje za
Lernen beginnen
ik ben gek op
wlasnie
Lernen beginnen
net
tani
Lernen beginnen
goedkoop
zadna roznica
Lernen beginnen
Geen verschil
w sobote
Lernen beginnen
op zaterdag
mozliwe
Lernen beginnen
mogelijk
cicho
Lernen beginnen
stil
zapytac
Lernen beginnen
vragen
spieszyc sie
Lernen beginnen
opschieten
pospiesz sie
Lernen beginnen
schiet op
bez
Lernen beginnen
zonder
dlatego
Lernen beginnen
daroom
zabrac ze soba
Lernen beginnen
meenemen
ciastko
Lernen beginnen
koekje
rozumiec
Lernen beginnen
verstaan
plecy
Lernen beginnen
de rug
chcesz przyjsc do mnie?
Lernen beginnen
wil je bij mij komen?
wypracowanie
Lernen beginnen
het opstel
sasiad, sasiadka
Lernen beginnen
buurman, buurvrow
zycie
Lernen beginnen
leven
happy birthday
Lernen beginnen
van harte gefeliciteerd
gratulacje za
Lernen beginnen
gefeliciteerd met
nadzieja
Lernen beginnen
de hoop, hope
jeszcze nie
Lernen beginnen
nog niet
pamietaj
Lernen beginnen
herinneren
razy
Lernen beginnen
keer
powiedzial
Lernen beginnen
verteld
ciasto
Lernen beginnen
de taart
znasz droge
Lernen beginnen
je weet de weg
pierwszy
Lernen beginnen
eerste
zobaczyl
Lernen beginnen
gezien
firma
Lernen beginnen
het bedrijf
ksiegowy
Lernen beginnen
accountant
czy sie myle
Lernen beginnen
bergis ik me
biuro
Lernen beginnen
het kantoor
wlasny
Lernen beginnen
eigen
zajety
Lernen beginnen
druk
znudzony
Lernen beginnen
verveeld
nigdy
Lernen beginnen
nooit
za granica
Lernen beginnen
Buitenland
slyszec
Lernen beginnen
horen, hoor
akcent
Lernen beginnen
accent
to prawda
Lernen beginnen
het is waar, het is klopt
ostatnio
Lernen beginnen
sinds kort, de laatste tijd
lubie to
Lernen beginnen
bevalte me
student
Lernen beginnen
de student
terapia logopedyczna
Lernen beginnen
logopedie
kazdy
Lernen beginnen
idere
nie calkiem
Lernen beginnen
niet echt
wedrowanie
Lernen beginnen
wandelen
co za zbieg okolicznosci
Lernen beginnen
wat toevallig
przygotowac sie do
Lernen beginnen
bereid me voor op
wycieczka piesza
Lernen beginnen
wandelreis
wycieczka
Lernen beginnen
reis
informacje
Lernen beginnen
informatie
interesujace
Lernen beginnen
interessant
zapisywac
Lernen beginnen
opslaan, opschriven
powoli
Lernen beginnen
langzaam
dlugopis
Lernen beginnen
pen
rozmawiac
Lernen beginnen
praten
od niedawna
Lernen beginnen
sinds kort
studiowac
Lernen beginnen
studeer
praca dodatkowa
Lernen beginnen
bijbaantje
targi turystyczne
Lernen beginnen
wandelenbeurs
zapamietac
Lernen beginnen
onthouden
w przeszlosci
Lernen beginnen
in het verleden
w przyszlosci
Lernen beginnen
in de toekomst
w dzisiejszych czasach/ obecnie
Lernen beginnen
tegenwoordig
zasady
Lernen beginnen
regels
wlasciciel
Lernen beginnen
eigenaar
holendrzy
Lernen beginnen
de Nederlanders
czesto
Lernen beginnen
vaak
przeliterowac
Lernen beginnen
spellen
my
Lernen beginnen
wij/we
wy
Lernen beginnen
jullie
pani/panstwo, ty
Lernen beginnen
u
ona ale tez oni
Lernen beginnen
zij maar ook zij/ze
krzyczec
Lernen beginnen
schreeuwen
kotek
Lernen beginnen
poesje
babcia
Lernen beginnen
de oma
dziadek
Lernen beginnen
de opa
gdzie?
Lernen beginnen
waar?
kiedy
Lernen beginnen
wanneer
jak
Lernen beginnen
hoe
kto
Lernen beginnen
wie
znac
Lernen beginnen
kennen
mam urodziny
Lernen beginnen
Ik ben jarig op
zauwazyc
Lernen beginnen
merken
zapomniec
Lernen beginnen
vergeten
w nocy
Lernen beginnen
in de nacht
wystepowac
Lernen beginnen
optreden
gdzies
Lernen beginnen
ergens
wymienic
Lernen beginnen
ruilen
w szpitalu
Lernen beginnen
in het ziekenhuis
ale fajnie
Lernen beginnen
wat leuk
nie do konca, niekoniecznie
Lernen beginnen
niet helemaal, niet echt
duzo, wiecej, najwiecej
Lernen beginnen
veel, meer, het meest
przypadkiem
Lernen beginnen
toevallig
czy moze pani mowic wolniej
Lernen beginnen
kan je/kunt u wat langzaamer praten
gdzie mieszkasz
Lernen beginnen
waar woon je
skad pochodzisz
Lernen beginnen
waar kom je vandaan
opoznienie
Lernen beginnen
vertraging
z drugiej reki, uzywany
Lernen beginnen
tweedehands, gebruikt
malzenstwo
Lernen beginnen
echtpaar
umrzec
Lernen beginnen
overleiden
jaka data?
Lernen beginnen
OP welke datum?
w dzien tygodnia
Lernen beginnen
op...
o godzinie
Lernen beginnen
OM...
w miesiacu
Lernen beginnen
in...
w roku
Lernen beginnen
in...
jakas konkretna data
Lernen beginnen
op + data (op 26 januari)
trabic
Lernen beginnen
toeteren
tam
Lernen beginnen
daar
poduszka
Lernen beginnen
hoofdkussen, kussen
smiac sie
Lernen beginnen
lach
latwy
Lernen beginnen
makkelijk
czytac na glos
Lernen beginnen
voorlezen
wsiadac
Lernen beginnen
ga verder
miejsce
Lernen beginnen
de plaats, plek
nazywac sie
Lernen beginnen
heten
mily
Lernen beginnen
aardig
kaczka
Lernen beginnen
eend
dorosly
Lernen beginnen
volwassen
zaczynac
Lernen beginnen
beginnen
zapasc w sen
Lernen beginnen
in slaap vallen
widziec
Lernen beginnen
zien
wylaczyc
Lernen beginnen
uitdoen
calowac
Lernen beginnen
kus, zoenen
okolo
Lernen beginnen
over, ongeveerd
prosiak
Lernen beginnen
varken
kochany
Lernen beginnen
lieverd
skrzynka pocztowa
Lernen beginnen
Postbus, brievenbus
pielegniarka
Lernen beginnen
verpleegster
rozmawiac
Lernen beginnen
praten
w ciagu dnia
Lernen beginnen
overdag
odwolywac
Lernen beginnen
afzeggen
tani
Lernen beginnen
goedkoop
drzemka
Lernen beginnen
dutje
nie za duzo
Lernen beginnen
niet te veel
dobrze sie bawilem
Lernen beginnen
Ik had plezier (veel)
sluchawki
Lernen beginnen
koptelefoon
czasem
Lernen beginnen
soms
wysylac
Lernen beginnen
sturen
czesto
Lernen beginnen
vaak
duzo
Lernen beginnen
veel
paczka
Lernen beginnen
pakketje
kamper
Lernen beginnen
camper, caravan
golebie
Lernen beginnen
duiven
zgubic, stracic
Lernen beginnen
verliezen, verliezen
wysłać
Lernen beginnen
Sturen
często
Lernen beginnen
Vaak
dużo
Lernen beginnen
Veel
paczka
Lernen beginnen
Het pakketje
kamper
Lernen beginnen
De caravan
gołębie
Lernen beginnen
De duiven
stracić, zgubić
Lernen beginnen
Verliezen
zgubiłem
Lernen beginnen
Ik ben... kwijt
wychodzić, wyjść, wyruszać
Lernen beginnen
Vertrekken
Rozdzielnie złożone:
Lernen beginnen
Geassembleerd schakelmateriaal:
rozwiazywac
Lernen beginnen
oplossen
położyć
Lernen beginnen
Neerzetten
oddać
Lernen beginnen
Wegegeven
przybywać
Lernen beginnen
Aankomen
wsiadać
Lernen beginnen
Instappen
wysiadać
Lernen beginnen
Uitstappen
wyspać się
Lernen beginnen
Uitslapen
myć
Lernen beginnen
Afwassen
zamykać
Lernen beginnen
Dichtdoen
otwierać
Lernen beginnen
Opendoen
zapisać
Lernen beginnen
Opschrijven
włączyć
Lernen beginnen
Aandoen
wyłączyć
Lernen beginnen
Uitdoen
poradzić sobie
Lernen beginnen
Aankunnen
szykować, przyrządzać
Lernen beginnen
Klaarmaken
ubierać
Lernen beginnen
Aantrekken
wyszukać
Lernen beginnen
Opzoeken
wiązać, łączyć
Lernen beginnen
Vastmaken
zapraszać
Lernen beginnen
Uitnodigen
dzwonić
Lernen beginnen
Opbellen
odebrać
Lernen beginnen
Ophalen
wypełniać
Lernen beginnen
Invullen
spotykać
Lernen beginnen
Tegenkomen
występować
Lernen beginnen
Voorkomen
patrzeć wokół
Lernen beginnen
Omkijken
wyprzedzić
Lernen beginnen
Inhalen
zapisać się, zarejestrować
Lernen beginnen
Zich inschrijven
czuć się
Lernen beginnen
Zich voelen
nudzić się
Lernen beginnen
Zich vervelen
spieszyć się
Lernen beginnen
Zich haasten
pamiętać
Lernen beginnen
Zich herinneren
przedstawiać się
Lernen beginnen
Zich voorstellen
myć się
Lernen beginnen
Zich wassen
pomylić się
Lernen beginnen
Zich vergissen
brać prysznić
Lernen beginnen
Zich douchen
pogoda
Lernen beginnen
Het weer
ważny
Lernen beginnen
Belangrijk
ile?
Lernen beginnen
Hoeveel?
głośnik
Lernen beginnen
De luidspreker
nigdy
Lernen beginnen
Nooit
oferta
Lernen beginnen
het aanbod
liczyć
Lernen beginnen
tellen
wypowiedzieć umowę o pracę
Lernen beginnen
de arbeidsovereenkomst opzeggen
mięśnie
Lernen beginnen
de spieren
zapłacić
Lernen beginnen
betalen
zmienić
Lernen beginnen
veranderen
poprzedni
Lernen beginnen
vorig
wynagrodzenie
Lernen beginnen
het salaris
wynagrodzenie
Lernen beginnen
het loon
zmywać
Lernen beginnen
afwassen
silny
Lernen beginnen
sterk
tylko
Lernen beginnen
alleen
odcinek
Lernen beginnen
de afleverig
znany
Lernen beginnen
bekend
zawody
Lernen beginnen
de wedstrijd
rząd, kolejka
Lernen beginnen
de rij
gazeta, liść
Lernen beginnen
het blad
szkoda
Lernen beginnen
jammer
fajnie
Lernen beginnen
fijn
gruszka
Lernen beginnen
de peer
winogrona
Lernen beginnen
de druiven
bezpieczny
Lernen beginnen
veilig
ofiara
Lernen beginnen
de slachtoffer
mieć na coś ochotę
Lernen beginnen
zin in iets hebben
wiosna
Lernen beginnen
het voorjaar
nudny, irytujący
Lernen beginnen
vervelend
ziewać, gapić się
Lernen beginnen
gapen
trudny
Lernen beginnen
Moeilijk
łatwy
Lernen beginnen
Makkelijk
wiewiórka
Lernen beginnen
De eekhoorn
traktować
Lernen beginnen
Behandelen
Slecht
Lernen beginnen
źle
szansa
Lernen beginnen
De kans
inaczej
Lernen beginnen
Anders
porównywalny
Lernen beginnen
Vergelijkbaar
na rogu
Lernen beginnen
Op de hoek
popołudnie
Lernen beginnen
De middag
pamiętać
Lernen beginnen
Zich herinneren
zapomnieć
Lernen beginnen
Vergeten
naprzeciw
Lernen beginnen
Tegenover
żona
Lernen beginnen
De vrouw
większość ludzi
Lernen beginnen
De meeste mensen
bać się
Lernen beginnen
Bang zijn
ten sam, tak samo
Lernen beginnen
Hetzelfde
wybór
Lernen beginnen
De keuze
miesiąc
Lernen beginnen
De maand
na początku
Lernen beginnen
Aan het begin
organizować
Lernen beginnen
Organiseren
tylko
Lernen beginnen
Alleen
odwiedziny
Lernen beginnen
Het bezoek
próbować
Lernen beginnen
Proberen
ciasto, ciastko
Lernen beginnen
Het gebak
znany
Lernen beginnen
Beroemd
język
Lernen beginnen
De taal
zostać
Lernen beginnen
Blijven
wstać
Lernen beginnen
Opstaan
świętować
Lernen beginnen
Vieren
od
Lernen beginnen
Vanaf
właściwie
Lernen beginnen
Eigenlijk
intymny
Lernen beginnen
Intiem
w dzisiejszych czasach, dziś
Lernen beginnen
Tegenwoordig
dbać o, pielęgnować
Lernen beginnen
Zorgen voor
piosenkarz
Lernen beginnen
De zanger
piosenkarka
Lernen beginnen
De zangeres
przyszły
Lernen beginnen
Komend
występować
Lernen beginnen
Optreden
nie móc się doczekać
Lernen beginnen
uitkijken naar
małżeństwo
Lernen beginnen
de echtpaar
ślub, wesele, małżeństwo
Lernen beginnen
de bruiloft
zdziwiony
Lernen beginnen
verbaasd
mam urodziny
Lernen beginnen
ik ben jarig
z którego peronu odjeżdża pociąg?
Lernen beginnen
van welk spoor vertrekt de trein?
co się dzieje? Co się stało?
Lernen beginnen
Wat is er aan de hand?
ona powiedziała
Lernen beginnen
ze heeft gezegd
potwiedzenie
Lernen beginnen
de bevestiging
doceniać, szanować
Lernen beginnen
waarderen
po
Lernen beginnen
na
jem śniadanie
Lernen beginnen
ik ontbijt
zaleta
Lernen beginnen
het voordeel
wada
Lernen beginnen
het nadeel
wady
Lernen beginnen
de nadelen
zbierać
Lernen beginnen
verzamelen
odcinek
Lernen beginnen
De aflevering
najczęściej
Lernen beginnen
Meestal
odpowiedzieć
Lernen beginnen
Beantwoorden
wspaniale
Lernen beginnen
Uitstekend
spokojny, cichy
Lernen beginnen
Rustig
mieć z czymś trudność
Lernen beginnen
Moeite met iets hebben
irytujący
Lernen beginnen
Vervelend
niebezpieczny
Lernen beginnen
Gevaarlijk
ruch
Lernen beginnen
Het verkeer
wybrać
Lernen beginnen
Kiezen
rzeczy
Lernen beginnen
De dingen
blisko
Lernen beginnen
Dichtbij
daleko
Lernen beginnen
Ver
przede wszystkim
Lernen beginnen
Vooral
całkowicie
Lernen beginnen
Helemaal
wypadek, pech
Lernen beginnen
Het ongeluk
lang
dłużej
het langst
Lernen beginnen
langer
najdłużej
długo
na netflixie
Lernen beginnen
op netflix
pomocny
Lernen beginnen
behulpzaam
opowiadać
Lernen beginnen
vertellen
być pod wrażeniem
Lernen beginnen
onder de indruk zijn
wózek sklepowy
Lernen beginnen
de winkelkar
wózek sklepowy
Lernen beginnen
de winkelwagen
taki sam
Lernen beginnen
dezelfde
wynająć
Lernen beginnen
huren
Chetnie chetniej najchetniej
Lernen beginnen
graag liever liefst
myśleć o
Lernen beginnen
denken aan
całkowicie
Lernen beginnen
helemaal
drapać
Lernen beginnen
krabben
szyć
Lernen beginnen
naaien
sypać, rozrzucić
Lernen beginnen
strooien
oszczędzać
Lernen beginnen
sparen
brac prysznic
Lernen beginnen
douchen-gedoucht
organizator
Lernen beginnen
de organisator
całować
Lernen beginnen
zoenen
jestem w małżeństwie
Lernen beginnen
ik ben getrouwd
szyć
Lernen beginnen
naaien
ubrania
Lernen beginnen
de kleren
mierzyć
Lernen beginnen
passen
mokry
Lernen beginnen
nat
gałąź
Lernen beginnen
tak
wiać
Lernen beginnen
waaien
obradować
Lernen beginnen
vergaderen
bać się
Lernen beginnen
vrezen
wazon
Lernen beginnen
de vaas
ważyć
Lernen beginnen
wegen
zdać
Lernen beginnen
slagen (ik ben geslaagd)
oblać
Lernen beginnen
zakken(ik ben gezakt)
palić, płonąć
Lernen beginnen
branden
szeleścić
Lernen beginnen
ruisen
wędrownik
Lernen beginnen
de wandelaar
dobranoc
Lernen beginnen
welterusten
paść się
Lernen beginnen
grazen
malować
Lernen beginnen
verven
chwalić
Lernen beginnen
prijzen
wiadomość
Lernen beginnen
het bericht
dziwić się
Lernen beginnen
verbazen
machać
Lernen beginnen
wuiven
mieć ochotę na coś
Lernen beginnen
zin in iets hebben
przeciwnik
Lernen beginnen
de tegenstander
staram się jak mogę
Lernen beginnen
ik doe mijn best
cieszyć się
Lernen beginnen
juichen
z radości
Lernen beginnen
van vreugde
nagle
Lernen beginnen
plotseling
pojawić się
Lernen beginnen
verschijnen
brzydki
Lernen beginnen
leilijk
gwizdać
Lernen beginnen
fluiten
przyjaciele
Lernen beginnen
de vrienden
serial
Lernen beginnen
tv serie
w końcu
Lernen beginnen
uitendelijk
zioło
Lernen beginnen
de wiet
poznać
Lernen beginnen
kennen leren
poznałem ją rok temu
Lernen beginnen
Ik heb haar een jaar geleden leren kennen
poznać się
Lernen beginnen
kennis maken
pożywny
Lernen beginnen
voedzaam
z Polski
Lernen beginnen
uit Polen
w zeszłym tygodniu
Lernen beginnen
Vorige week
przyciągać uwagę
Lernen beginnen
aanddacht trekken
siłownia
Lernen beginnen
de sportschool
zjadlem
Lernen beginnen
ik heb gegeten (eten= gegeten)
Skończyłam pracę o 16:00
Lernen beginnen
Ik heb om 16 uur mij werk afgemaakt
myśleć
Lernen beginnen
Denken= gedacht
planowalem
Lernen beginnen
ik was van plan om...
kupić
Lernen beginnen
kopen= gekocht
dwa lata temu
Lernen beginnen
twee jaar geleden
dostać
Lernen beginnen
krijgen=gekregen
w przeszłości
Lernen beginnen
in het verleden
pociągiem
Lernen beginnen
met de trein
polecać
Lernen beginnen
aanraden
niski
Lernen beginnen
laag
zgadzam się z Tobą
Lernen beginnen
ik ben het met je eens
lub więcej
Lernen beginnen
of meer
smutny
Lernen beginnen
triest
oszczedzac
Lernen beginnen
sparen
wskazywać
Lernen beginnen
aanwijzen
kontynuuj!
Lernen beginnen
ga verder!
kontynować
Lernen beginnen
Verdergaan
wysiadać
Lernen beginnen
uitstappen
wychodzić, wyruszać
Lernen beginnen
vertrekken
głównie, przeważnie, przede wszystkim, często, najczęściej
Lernen beginnen
meestal
chętnie/chętniej/najchętniej
Lernen beginnen
graag/liever/het liefst
wąchać
Lernen beginnen
ruiken
powąchaj!
Lernen beginnen
ruik je!
Kolega kolegi
Lernen beginnen
een vriend van mijn vriend
Auto mojego kolegi
Lernen beginnen
een auto van mij vriend
Coś kogoś
Lernen beginnen
... van...
odpoczać
Lernen beginnen
Rusten
wszystko
Lernen beginnen
alles
port, przystań
Lernen beginnen
de haven
różny
Lernen beginnen
verschillend
80
Lernen beginnen
tachtig
wierzyć
Lernen beginnen
Geloven
skarb
Lernen beginnen
De schat
składniki
Lernen beginnen
Ingrediënten
znasz to
Lernen beginnen
Je kent het wel
robić
Lernen beginnen
Doen=gedaan
dostać
Lernen beginnen
Krijgen=gekregen
przyjść, przybyć +zijn
Lernen beginnen
Komen=gekomen
oglądać
Lernen beginnen
Kijken=gekeken
pomóc
Lernen beginnen
Helpen= geholpen
dać
Lernen beginnen
Geven=gegeven
– iść +zijn
Lernen beginnen
– ga + zjin
zostać +zijn
Lernen beginnen
Blijven= gebleven
widzieć
Lernen beginnen
Zien=gezien
pić
Lernen beginnen
Drinken=gedronken
zacząć +zijn
Lernen beginnen
Beginnen= begonnen
kupić
Lernen beginnen
Kopen= gekocht
zamówić
Lernen beginnen
Bestellen=besteld
zostać
Lernen beginnen
Worden=geworden
jeść
Lernen beginnen
Eten= gegeten
mieć
Lernen beginnen
Hebben=gehad
rosnąć +zijn
Lernen beginnen
Stijgen=gestegen
rozumieć
Lernen beginnen
Begrijpen= begrepen
mówić
Lernen beginnen
Spreken= gesproken
wziąć ślub +zijn
Lernen beginnen
Trouwen=getrouwd
zdać +zijn
Lernen beginnen
Slagen=geslaagd
odwiedzić
Lernen beginnen
Bezoeken= bezocht
błąd
Lernen beginnen
De fout
oczekiwać
Lernen beginnen
Verwachten
rozpoznać
Lernen beginnen
Herkennen
zamek
Lernen beginnen
Het kasteel
zamek z piasku
Lernen beginnen
Het zandkasteel
naukowiec
Lernen beginnen
De weterschapper
wędrować, spacerować
Lernen beginnen
Wandelen
ciąć
Lernen beginnen
Knippen
rozliczyć
Lernen beginnen
Afrekenen
ssać
Lernen beginnen
Zuigen
oduczyć się
Lernen beginnen
Afleren
masz (całkowitą) rację
Lernen beginnen
Je hebt (helemaal) gelijk
świecić 🡪 wydawać się, zdawać się
Lernen beginnen
Schijnen
słońce świeci
Lernen beginnen
De zon schijnt
Wydaje się, że szef idzie na emeryturę
Lernen beginnen
De baas schijnt met pensioen te gaan
iść na emeryturę
Lernen beginnen
Met pensioen gaan
spotykać
Lernen beginnen
Treffen
zadanie
Lernen beginnen
De opdracht
sprzedawczyni
Lernen beginnen
De verkoopster
zajmować się czymś
Lernen beginnen
Bezig zijn met iets
konsultować, omówić
Lernen beginnen
Overleggen
dotyczyć, obowiązywać
Lernen beginnen
Gelden
być ciekawym
Lernen beginnen
Benieuwd zijn
w związku z
Lernen beginnen
In verband met
tarcza do ciecia
Lernen beginnen
doorslijpschijf
kawałek chleba
Lernen beginnen
Een stuk(je) brood
piec, piecyk
Lernen beginnen
De kachel
niepełnoletni
Lernen beginnen
De onvolwassen
bawełna
Lernen beginnen
De katoen
miękki
Lernen beginnen
Zacht
twardy
Lernen beginnen
Hard
lekki
Lernen beginnen
Licht
wieża
Lernen beginnen
De toren
mniej
Lernen beginnen
Minder
więcej
Lernen beginnen
Meer
odpowiedź
Lernen beginnen
Het antwoord
mało
Lernen beginnen
Weinig
język obcy
Lernen beginnen
Een vreemde taal
szansa, okazja
Lernen beginnen
De kans
duma
Lernen beginnen
De trots
narzekać
Lernen beginnen
Klagen (over)
na podstawie
Lernen beginnen
Op basis van
odrzucać, odmawiać
Lernen beginnen
Weigeren
następnie
Lernen beginnen
Vervolgens
prawdziwy
Lernen beginnen
Echt
nazywać
Lernen beginnen
Noemen
drżeć, trząść się
Lernen beginnen
Rillen
noga
Lernen beginnen
Het been (de benen)
suchy
Lernen beginnen
Droog
w tym samym momencie
Lernen beginnen
Op hetzelfde moment
powodować
Lernen beginnen
Veroorzaken
ruch
Lernen beginnen
De beweging
ruszać się
Lernen beginnen
Bewegen
on robił to samo co ja
Lernen beginnen
hij deed hetzelfde als ik
imponujący, zdumiewający
Lernen beginnen
indrukwekkend
wydawać
Lernen beginnen
uitgeven
zamrażarka
Lernen beginnen
de vriezer
piwnica
Lernen beginnen
de kelder
historia
Lernen beginnen
de geschiedenis
zakazać
Lernen beginnen
Verbieden
samo z siebie
Lernen beginnen
Vanzelf
znikać
Lernen beginnen
Verdwijnen
trwać
Lernen beginnen
Duren
należeć do
Lernen beginnen
Behoren tot
zapobiegać
Lernen beginnen
Voorkomen
przyczyna
Lernen beginnen
De oorzak
siniaczyć, stłuc
Lernen beginnen
Kneuzen
wystarczająco
Lernen beginnen
Voldoende
przechodzić, mijać
Lernen beginnen
Overgaan
leczyć, traktować
Lernen beginnen
Behandelen
zdarzenie, przypadek
Lernen beginnen
Het geval
nawiązać kontakt
Lernen beginnen
Contact opnemen
potem
Lernen beginnen
Daarna
środek przeciwko
Lernen beginnen
Een middel tegen
martwić się o
Lernen beginnen
Zorgen maken over
sprzedawać
Lernen beginnen
Verkopen
polecać, poradzić
Lernen beginnen
Aanraden
cały dzień
Lernen beginnen
De hele dag
obecny
Lernen beginnen
Aanwezig
nieobecny
Lernen beginnen
Afwezig
szczupły
Lernen beginnen
Slank
smutny
Lernen beginnen
Verdrietig
tu i tam
Lernen beginnen
Heen en daar
pralka
Lernen beginnen
De wasmaschine
zmywarka
Lernen beginnen
De afwasmaschine
nasiono, nasionka
Lernen beginnen
Het zaad; de zaadjes
sadzić
Lernen beginnen
planten
dotychczas, dotąd
Lernen beginnen
tot nu toe
pub
Lernen beginnen
De kroeg
mądry
Lernen beginnen
Slim/wijs
przeszakadzać, zakłócać
Lernen beginnen
Verstoren
odstrewać
Lernen beginnen
Ontressen
pójść lepiej niż się myślało (dat valt mee!)
Lernen beginnen
Meevallen
pójść gorzej niż się myślało (dat valt tegen!)
Lernen beginnen
Tegenvallen
lista
Lernen beginnen
Het lijstje
być może
Lernen beginnen
Misschien
udać się
Lernen beginnen
Lukken
wypoczynek, odpoczynek
Lernen beginnen
De ontspanning
umysł, rozum
Lernen beginnen
Het verstand
zresetować
Lernen beginnen
Op nul zetten
dla ciebie
Lernen beginnen
Voor jezelf
nigdzie
Lernen beginnen
Nergens
poruszać się
Lernen beginnen
Bewegen
nie myśleć o niczym
Lernen beginnen
Nergens aan denken
zauważyć
Lernen beginnen
Merken
zdrowy
Lernen beginnen
Gezond
zdrowie
Lernen beginnen
De gezondheid
musieć
Lernen beginnen
Moeten (ik moest musiałem)
organizować
Lernen beginnen
Organiseren
niszczyć
Lernen beginnen
Vernielen
paznokcie
Lernen beginnen
De nagels
klient
Lernen beginnen
De klant
techniczny
Lernen beginnen
Technisch
w kartony
Lernen beginnen
In dozen
kroić
Lernen beginnen
Snijden
deska do krojenia
Lernen beginnen
De snijplank
zatrudniać
Lernen beginnen
In dienst nemen, aanwerven
gdzie mogę znaleść?
Lernen beginnen
Waar kan ik... vinden?
stać na drodze, przeszkadzać
Lernen beginnen
In de weg staan
wymyślić
Lernen beginnen
Verzinnen
zbierać, gromadzić
Lernen beginnen
Verzamelen
jako pierwszy
Lernen beginnen
Als eerste
kichać
Lernen beginnen
Niezen
na zdrowie
Lernen beginnen
Gezondheid!
ciągle
Lernen beginnen
Steeds
uważać
Lernen beginnen
Opletten
zatkany nos
Lernen beginnen
Verstopte neus
nie musisz mi mówić; wiem coś o tym, znam to dobrze
Lernen beginnen
Ik weet er alles van
być podobnym, przypominać
Lernen beginnen
Lijken op
szczęście
Lernen beginnen
Het geluk
na szczęście
Lernen beginnen
Gelukkig
plotkować
Lernen beginnen
Kwebbelen
wyrzucić
Lernen beginnen
Weggoien
śnieg
Lernen beginnen
De sneeuw
moje kondolencje
Lernen beginnen
Gecondoleerd
co za straszna stata dla Ciebie
Lernen beginnen
Wat een vreselijk verlies voor u
szybkiego powrotu do zdrowia
Lernen beginnen
Beterschap
dużo siły
Lernen beginnen
Heel veel sterkte
nie da się wcześniej?
Lernen beginnen
Kan het niet eerder
jak poszło?
Lernen beginnen
hoe ging het?
za dwa tygodnie
Lernen beginnen
over twee weken
okres wypowiedzenia
Lernen beginnen
de opzegtermijn
szczególny
Lernen beginnen
bijzonder
sprawdzić
Lernen beginnen
checken
zadzwoniłem do rodziców
Lernen beginnen
ik heb mijn ouders opgebeld
omówić
Lernen beginnen
bespreken
rząd
Lernen beginnen
de regering
zdecydować
Lernen beginnen
besluiten
rosnąć
Lernen beginnen
stijgen
rosnąć
Lernen beginnen
groeien
nieograniczony
Lernen beginnen
onbeperkt
rozwijać, opracowywać
Lernen beginnen
ontwikkelen
przeróżne, rozmaite
Lernen beginnen
allerlei
poświęcać czas na
Lernen beginnen
tijd besteden aan
łapać
Lernen beginnen
vangen
cieszyć się
Lernen beginnen
genieten
pojawiać się
Lernen beginnen
verschijnen
rozmowa
Lernen beginnen
het gesprek
pozdrawiać
Lernen beginnen
begroeten
lepiej zapobiegać niż leczyć
Lernen beginnen
beter voorkomen dan genezen
przygotowywać
Lernen beginnen
klaarmaken=voorbereiden
zarabiać
Lernen beginnen
verdienen
wierzyć
Lernen beginnen
geloven
kredyt
Lernen beginnen
het krediet, de lening
wziać coś na kredyt
Lernen beginnen
iets in bruikleen krijgen
ratować
Lernen beginnen
redden
grać w piłkę nożną
Lernen beginnen
voetballen
znajdować się
Lernen beginnen
Zich bevinden
pożyczyć
Lernen beginnen
Lenen/uitlenen
możliwe
Lernen beginnen
Mogelijk
niemożliwe
Lernen beginnen
Onmogelijk
to jest możliwe
Lernen beginnen
Dit is mogelijk
czekać na
Lernen beginnen
Wachten op
jeszcze nie
Lernen beginnen
Nog niet
już
Lernen beginnen
Al
kalkulacja
Lernen beginnen
De berekening
wydarzyć się
Lernen beginnen
Gebeuren
móc, umieć, potrafić
Lernen beginnen
Kunnen
znać
Lernen beginnen
Kennen
spodnie
Lernen beginnen
De broek
zwrócić
Lernen beginnen
Teruggeven
znowu
Lernen beginnen
Weer
mgła
Lernen beginnen
De mist
przymierzalnia
Lernen beginnen
De kleidingzaak
powódź
Lernen beginnen
De overstroming
z powodu
Lernen beginnen
Vanwege
opuścić
Lernen beginnen
Verlaten
oszustwo, fałszerstwo
Lernen beginnen
De fraude
prawdopodobnie
Lernen beginnen
Waarschijnlijk
trzęsienie ziemi
Lernen beginnen
De aardbeving= de aardschok
skutek, konsekwencja
Lernen beginnen
Het gevolg
powód
Lernen beginnen
De reden
otrzymać odszkodowanie
Lernen beginnen
Vergoed krijgen
ubezpieczenie
Lernen beginnen
De verzekering
sprzątać
Lernen beginnen
Opruimen
taki
Lernen beginnen
Zulk/zulke
cały dzień
Lernen beginnen
De hele dag
sufit
Lernen beginnen
Het plafond
podpisać
Lernen beginnen
Ondertekenen
zajęte
Lernen beginnen
Bezet
rzodkiewka
Lernen beginnen
De radijs
nasionko
Lernen beginnen
Het zadje
wytrzymać
Lernen beginnen
Doorzetten
biec
Lernen beginnen
Rennen
nocować
Lernen beginnen
Logeren
skarga
Lernen beginnen
De klacht
nienawidzić
Lernen beginnen
haten
spostrzeżenie, uwaga
Lernen beginnen
De opmerking
żółty
Lernen beginnen
Geel
zgadzam się z Tobą
Lernen beginnen
Ik ben het met je eens
opowiadać
Lernen beginnen
Vertellen
przebiegać
Lernen beginnen
Verlopen
szaleć za czymś
Lernen beginnen
Dol op iets zijn
zachód
Lernen beginnen
Het westen
wschód
Lernen beginnen
Het oosten
południe
Lernen beginnen
Het zuiden
północ
Lernen beginnen
Het noorden
rozmawiać o czymś, omawiamy coś (we hebben het over ons huis  rozmawiamy o naszym domu)
Lernen beginnen
Het hebben over
daj mi znać
Lernen beginnen
Laat mij maar weten
oglądać (we kijken naar een film)
Lernen beginnen
Kijken naar
słuchać (we luisteren naar muziek)
Lernen beginnen
Luisteren naar
kochać (ik hou van pizza)
Lernen beginnen
Houden van
przeprowadzka
Lernen beginnen
De verhuizing
scena
Lernen beginnen
De scène
dekoracja
Lernen beginnen
De versiering
bez myślenia, automatycznie
Lernen beginnen
Zonder te denken
automtycznie
Lernen beginnen
Automatisch
kara, madat
Lernen beginnen
De boete
wypadek samochodowy
wypadek samochodowy
Lernen beginnen
auto ongeluk
krajobraz
Lernen beginnen
Het landschap
przypadkowo
Lernen beginnen
Toevallig
rozwodzić się
Lernen beginnen
Scheiden van
rozmyślać
Lernen beginnen
Nadenken
zawody
Lernen beginnen
De wedstrijd
podnosić
Lernen beginnen
Verhogen
garaż, warsztat samochodowy
Lernen beginnen
De garage
pozdrawiać
Lernen beginnen
Groten
pozdrowienia
Lernen beginnen
De groeten
czuć się
Lernen beginnen
Zich voelen
usprawiedliwiać
Lernen beginnen
Verontschuldigen
szybko
Lernen beginnen
Gauw
wierzyć
Lernen beginnen
Geloven
ścinać
Lernen beginnen
Afsnijden
według mnie
Lernen beginnen
Volgens mij
szopa
Lernen beginnen
De schuur
urodzić dziecko/mieć dziecko
Lernen beginnen
Kinderen krijgen
urodziła
Lernen beginnen
Ze heeft een kind gekregen
mieli trójkę dzieci
Lernen beginnen
Ze hebben 3 kinderen gekregen
mają trójkę dzieci
Lernen beginnen
Ze krijgen 3 kinderen
smutek
Lernen beginnen
Het verdriet
zwrócić
Lernen beginnen
Terugbrengen
zwrócić
Lernen beginnen
Teruggeven
zioła
Lernen beginnen
De kruiden
bulwar
Lernen beginnen
De boulevard
kiełbasa
Lernen beginnen
De worst
posiadać (bardziej materialnie)
Lernen beginnen
Bezitten
posiadać (niematerialnie), dysponować
Lernen beginnen
Beschikken over
jeśli o mnie chodzi
Lernen beginnen
Wat mij betreft...
to irytujące, to jest do bani, szkoda
Lernen beginnen
Dat is balen
znasz to, wiesz jak to jest
Lernen beginnen
Je kent dat wel
żołądek
Lernen beginnen
De maag
śnić o
Lernen beginnen
Dromen over
okolica
Lernen beginnen
De buurt
nikt
Lernen beginnen
Niemand
obiecywać
Lernen beginnen
Beloven
obietnica
Lernen beginnen
De belofte
wyspałem się
Lernen beginnen
Ik heb uitgeslapen
wyspać się
Lernen beginnen
Uitslapen
różne
Lernen beginnen
Verschillende
krzyczeć
Lernen beginnen
Schreeuwen
niedawno, ostatnio
Lernen beginnen
Onlangs
nie ruszasz się już z miejsca
Lernen beginnen
Je komt niet meer van je plaats
czekać na
Lernen beginnen
wachten op
oszustwo
Lernen beginnen
het bedrog
wydarzyć się
Lernen beginnen
Gebeuren
obracać, kręcić
Lernen beginnen
Draaien
pokazać
Lernen beginnen
Tonen
zły, mylny
Lernen beginnen
Verkeerd
oszukiwać
Lernen beginnen
Bedriegen
padać
Lernen beginnen
Regenen
blisko
Lernen beginnen
Nabij
winda
Lernen beginnen
De lift
tylko
Lernen beginnen
Enkel
natychmiast, od razu
Lernen beginnen
Meteen
kopalnia
Lernen beginnen
De mijn
po raz pierwszy
Lernen beginnen
Voor het eerst
ciemność, mrok
Lernen beginnen
De duisternis
po kliku tygodniach
Lernen beginnen
Na enkele weken
zespół, drużna
Lernen beginnen
De ploeg
wolontariusz
Lernen beginnen
De vrijwilliger
rzeczy
Lernen beginnen
De spullen
dzielić
Lernen beginnen
Delen
posiłek
Lernen beginnen
De maaltijd
znaczenie
Lernen beginnen
De betekenis
wycieraczka
Lernen beginnen
De ruitenwisser
silnik
Lernen beginnen
De motor
mieliśmy
Lernen beginnen
(we) hadden
usunąć
Lernen beginnen
Verwijderen
wrócić
Lernen beginnen
Terugkomen
strzelać z łuku
Lernen beginnen
Boogschieten
coś innego
Lernen beginnen
iets anders
tradycyjny
Lernen beginnen
traditioneel
tradycyjna kuchnia)
pokazać
Lernen beginnen
laten zien
spędzać
Lernen beginnen
doorbrengen
słodki
Lernen beginnen
zoet
sól
Lernen beginnen
het zout
słony
Lernen beginnen
zout
zamówienie
Lernen beginnen
de bestelling
krople
Lernen beginnen
druppels
różny, różnorodny
Lernen beginnen
verschillend
zamrażarka
Lernen beginnen
diepvriezer
zamrażać
Lernen beginnen
bevriezen
plotkować, rozmawiać o bzdurach
Lernen beginnen
over koetjes en kalfjes praten
doświadczenie
Lernen beginnen
de ervaring
lot
Lernen beginnen
de vlucht
przebiegać
Lernen beginnen
verlopen
sprzedawać
Lernen beginnen
verkopen
wszędzie
Lernen beginnen
overal
oszust
Lernen beginnen
de bedrieger
złodziej
Lernen beginnen
de dief
dobrze się bawić
Lernen beginnen
veel plezier hebben
szczególny, specjalny
Lernen beginnen
speciaal, bijzonder
kościelny
Lernen beginnen
kerkelijk
wysłać
Lernen beginnen
sturen
w drodze
Lernen beginnen
onderweg
warunek
Lernen beginnen
de vorwaarde
de opinie
Lernen beginnen
opinia, zdanie
azot
Lernen beginnen
de zuurstof
przyjazny
Lernen beginnen
vriendelijk
odpocząć
Lernen beginnen
rusten
wpaść
Lernen beginnen
langskomen
wzdłuż
Lernen beginnen
langs
zapomniałem
Lernen beginnen
ik ben vergeten
zgromadzenie, zebranie, spotkanie, posiedzenie
Lernen beginnen
de vergadering
przedstawiciel
Lernen beginnen
de vertegenwoordiger
wzrastać
Lernen beginnen
toenemen
odbywać się
Lernen beginnen
plaatsvinden
przynieść, zabrać ze sobą
Lernen beginnen
meebrengen
słyszeć
Lernen beginnen
horen
głośny, ciężki, twardy
Lernen beginnen
hard
huk, trzask
Lernen beginnen
de knal
wydarzyć się
Lernen beginnen
gebeuren
budynek
Lernen beginnen
het gebouw
dystans, odległość
Lernen beginnen
de afstand
budować
Lernen beginnen
bouwen
śledzić, przestrzegać, uczęszczać
Lernen beginnen
volgen
burmistrz
Lernen beginnen
de burgermeester
składać się z
Lernen beginnen
bestaan uit
inaczej, w innym wypadku
Lernen beginnen
anders
przeżyć
Lernen beginnen
overleven
ochraniać
Lernen beginnen
beschermen
więcej niż
Lernen beginnen
meer dan
członek/członkowie
Lernen beginnen
lid/leden
sortować śmieci
Lernen beginnen
avfal sorteren
odpady, śmieci
Lernen beginnen
vuilnis
określa przyszłość
Lernen beginnen
gaan+czasownik
będą otwarte w piątek
Lernen beginnen
ze gaan open op vrijdag
termometr
Lernen beginnen
de thermometer
zatonąć
Lernen beginnen
zinken
pożyczka/kredyt
Lernen beginnen
de lening
stracić
Lernen beginnen
verliezen
giełda
Lernen beginnen
de beurs
stawiać(obiad, drinka)
Lernen beginnen
trakteren
jeansy
Lernen beginnen
de spijkerbroek
szeroki
Lernen beginnen
wijd
spódnica
Lernen beginnen
de rok
pierwszy, drugi trzeci
Lernen beginnen
eerste, tweede, derde
odpalać fajerwerki
Lernen beginnen
vuurwerk afsteken
zakaz
Lernen beginnen
het verbod
określony
Lernen beginnen
bepaald
sylwester
Lernen beginnen
oud en nieuw
dokładnie
Lernen beginnen
precies
więc, zatem
Lernen beginnen
dus
jak umówione
Lernen beginnen
zoals afgesproken
mam na to ochotę
Lernen beginnen
ik heb er zin in!
aplikować na jakieś stanowisko w nowej pracy
Lernen beginnen
soliciteren
na rynku
Lernen beginnen
op de markt
de directeur
Lernen beginnen
dyrektor
sytuacja będzie lepsza
Lernen beginnen
de situatie zal beter zijn
zbankrutowac
Lernen beginnen
falliet gaan
prowadzic
Lernen beginnen
leiden
wolontariusze
Lernen beginnen
de vrijwilligers
cv/solicitatiebrief
Lernen beginnen
cv
postawa
Lernen beginnen
de houding
autostrada
Lernen beginnen
snelweg
drogi
Lernen beginnen
de wegen
w tym roku
Lernen beginnen
dit jaar
thuis
Lernen beginnen
w domu
okazać się
Lernen beginnen
blijken
drżeć, trząść się
Lernen beginnen
trillen
do tej pory
Lernen beginnen
tot nu toe
to prawda, to się zgadza
Lernen beginnen
dat klopt
dywan
Lernen beginnen
het tapijt
zapaść w sen
Lernen beginnen
in slaap vallen
pokazać
Lernen beginnen
tonen
wiśnie/czereśnie
Lernen beginnen
de kersen
szeroki, obszerny
Lernen beginnen
breed
dorastać
Lernen beginnen
opgroien
łączyć
Lernen beginnen
verbinden
wycierać
Lernen beginnen
dweilen
co się stało?
Lernen beginnen
wat is er gebeurd?
niedługo, wkrórtce
Lernen beginnen
binnenkort
rozmowa kwalifikacyjna
Lernen beginnen
solicitatie gesprek
śruba
Lernen beginnen
de bout
gwóźdź
Lernen beginnen
de spiker
opona
Lernen beginnen
de band
zwolnić, opóźnić
Lernen beginnen
vertragen
wypełniać
Lernen beginnen
invullen
magazyn
Lernen beginnen
het tijdschrift
gwiazda
Lernen beginnen
de ster
nerwowy
Lernen beginnen
zenuwachtig
tylko
Lernen beginnen
slechts
sam
Lernen beginnen
zelf
członek/członkowie
Lernen beginnen
lid/leden
królewski
Lernen beginnen
koninklijk
za 2 tygodnie
Lernen beginnen
over 2 weken
nagrać video
Lernen beginnen
video opnemen
pub
Lernen beginnen
de kroeg
magiczny
Lernen beginnen
magisch
wycieczka
Lernen beginnen
de tocht
należeć do
Lernen beginnen
behoren tot
gra
Lernen beginnen
het spel
miłość
Lernen beginnen
de liefde
dzwonić, brzęczeć
Lernen beginnen
rinkelen
natychmiast
Lernen beginnen
onmiddellijk
urządzenie
Lernen beginnen
het toestel
od razu
Lernen beginnen
meteen
wzdychać
Lernen beginnen
zuchten
próbować
Lernen beginnen
proberen
udać się
Lernen beginnen
lukken
uciążliwy, kłopotliwy
Lernen beginnen
hinderlijk
zrzędzić, narzekać
Lernen beginnen
zeuren
ponownie
Lernen beginnen
opnieuw
znać
Lernen beginnen
kennen
wierzyć
Lernen beginnen
geloven
u przyjaciela w odwiedzinach
Lernen beginnen
bij mijn vriend op bezoek
nad morzem/jeziorem
Lernen beginnen
aan de zee
dach
Lernen beginnen
het dak
radny
Lernen beginnen
de wethouder
opieka
Lernen beginnen
de zorg
połączenie
Lernen beginnen
de verbinding
składać się z
Lernen beginnen
bestaan uit
nadchodzący, przyszły
Lernen beginnen
aanstaande
obudzić się
Lernen beginnen
wakker worden
zaspać
Lernen beginnen
verslapen
ciąża
Lernen beginnen
de zwangerschap
masz rację
Lernen beginnen
je hebt gelijk
równy, jednakowy
Lernen beginnen
gelijk
wkrótce
Lernen beginnen
binnenkort
fascynujące, ciekawe
Lernen beginnen
spannend
wreszcie, ostatecznie
Lernen beginnen
tenslotte
kropka
Lernen beginnen
punt
przecinek
Lernen beginnen
komma
uczestniczyć, brać udział
Lernen beginnen
meedoen aan
od... do
Lernen beginnen
van... tot en met...
oferować proponować
Lernen beginnen
aanbieden
świętować
Lernen beginnen
vieren
zły
Lernen beginnen
boos
zdecydować
Lernen beginnen
beslissen
decyzja
Lernen beginnen
de beslissing
dziadek
Lernen beginnen
grootvader/opa
sprzeciw, protest, trudność
Lernen beginnen
het bezwaar
zadowolony
Lernen beginnen
tevreden
warunki
Lernen beginnen
de omstandigheden
logiczny
Lernen beginnen
logisch
skąpy
Lernen beginnen
gierig
cecha
Lernen beginnen
het kenmerk
schować, ukryć
Lernen beginnen
verbergen/verstoppen
zachowywać się
Lernen beginnen
zich gedragen
szanować, doceniać
Lernen beginnen
waarderen
zawód
Lernen beginnen
het beroep
zmiana w pracy
Lernen beginnen
dienst
zarabiać
Lernen beginnen
verdienen
reszta
Lernen beginnen
de rest
wszyscy
Lernen beginnen
alle
wszystko
Lernen beginnen
alles
odwołać
Lernen beginnen
afzeggen
produkcja
Lernen beginnen
productie
ciało
Lernen beginnen
het lichaam
burza
Lernen beginnen
het onweer
klient
Lernen beginnen
de klant
dlatego
Lernen beginnen
daarom
tygodniowo, tygodniowy
Lernen beginnen
wekelijks
koncentracja
Lernen beginnen
de concentratie
dopasować się
Lernen beginnen
zich aanpassen
prywatność
Lernen beginnen
de privacy
do czasu przyszłego:  zrobię to (ik zal dat doen), napiszę to (ik zal dat schrijven)
Lernen beginnen
zullen
ona jest w ciąży
Lernen beginnen
ze is zwanger
ciąża
Lernen beginnen
zwangerschap
wartościowy
Lernen beginnen
waardevol
czytać
czytać
Lernen beginnen
lezen=las
gelezen
osioł
Lernen beginnen
ezel
pchać i ciągnąć drzwi
Lernen beginnen
de deur trekken en duwen
więc
Lernen beginnen
dus
staż
Lernen beginnen
stage
niespodziewanie
Lernen beginnen
onverwacht
zaniepokojony
Lernen beginnen
bezorgd
niewygoda, trudność
Lernen beginnen
het ongemak
przejąć
Lernen beginnen
overnemen
szybko
Lernen beginnen
gauw
pożyczyć
Lernen beginnen
lenen
dostępny
Lernen beginnen
beschikbaar
gdzieś
Lernen beginnen
ergens
nigdzie
Lernen beginnen
nergens
uciążliwy
Lernen beginnen
lastig
wykształcenie
Lernen beginnen
opleiding
wpaść
Lernen beginnen
toekomen/langskomen
rozumieć
Lernen beginnen
snappen
mało
Lernen beginnen
weining
chętnie, chętniej, najchętniej
Lernen beginnen
graag/liever/het liefst
jeśli chcesz się umówić gdzieś indiziej, daj mi znać
Lernen beginnen
Als je liever ergens anders afspreekt, laat het dan even weten
jeśli
Lernen beginnen
als
daj znać
Lernen beginnen
laat me maar weten/laat het dan even weten!
ciasto (surowe)
Lernen beginnen
de deeg
talerz
Lernen beginnen
het bord
mięso
Lernen beginnen
vlees
rozwiązać
Lernen beginnen
oplossen
zapisać
Lernen beginnen
opslaan
Grecja
Lernen beginnen
Griekenland
nie przypominam sobie
Lernen beginnen
ik heriner me niet
zapomniałem
Lernen beginnen
ik ben vergeten
przewodnik
Lernen beginnen
de gids
Niemcy
Lernen beginnen
Duitsland
potrzebowac
Lernen beginnen
Zij heeft ... nodig nodig hebben
znany
Lernen beginnen
bekend
załoga
Lernen beginnen
de bemmaning
za granicą
Lernen beginnen
in het buitenland
oprócz
Lernen beginnen
behalve
wszystko wszystko bez rzeczownika wszystko jest drogie w tym sklepie
Lernen beginnen
alles wszystko bez rzeczownika alles is duur in deze winkel
wszyscy wszyscy wszyscy są zmęczeni wszyscy są oceniani lub alle jako wszystkie wszystkie rzeczy w tym sklepie są drogie wszystkie rzeczy w tym sklepie są drogie
Lernen beginnen
alle wszyscy alle zijn moe wszyscy są zmęczeni lub alle jako wszystkie alle dingen in deze winkel zijn duur wszystkie rzeczy w tym sklepie są drogie
sam tylko mam tylko psa mama tylko jednego psa
Lernen beginnen
alleen tylko ik heb alleen maar een hond mam tylko jednego psa
każdy każdy każdy jest zmęczony każdy jest słaby
Lernen beginnen
iedereen każdy iedereen is moe każdy jest zmęczony
nikt  nikt nikt nie jest zmęczony nikt nie jest zepsuty
Lernen beginnen
niemand  nikt niemand is moe nikt nie jest zmęczony
ktoś  ktoś ktoś jest zmęczony ktoś jest zepsuty
Lernen beginnen
iemand, iemad is moe
należeć do należeć do
Lernen beginnen
behoren tot należeć do
sukces uczniów się Udało mi się zdać ten egzamin udało mi się zdać ten egzamin
Lernen beginnen
lukken udać się het lukte mij om dit examen te slagen udało mi się zdać ten egzamin
nazywają się  nazywać się
Lernen beginnen
heten  nazywać się
jak masz na imię?  jak się nazywać
Lernen beginnen
hoe heet je?  jak się nazywać
zostać  zostać
Lernen beginnen
blijven zostać
być szczęśliwym  być szczęśliwym
Lernen beginnen
blij zijn
słynny znany
Lernen beginnen
beroemd
Zawód: Z zawodu jestem spawaczem
Lernen beginnen
beroep ik ben lasser van beroep
wiek  knot
Lernen beginnen
de leeftijd wiek
za chwilę, zaraz
Lernen beginnen
straks
Kiedy są twoje urodziny?
Lernen beginnen
wanneer ben je jarig?
kiedy
Lernen beginnen
wanneer
zadawać  zadawać pytania
Lernen beginnen
stellen  vragen stellen
kraść
Lernen beginnen
stelen
która godzina?
Lernen beginnen
hoe laat is het?
ile masz lat?
Lernen beginnen
hoe oud ben je?
dom
Lernen beginnen
de woning
dach
Lernen beginnen
dak
obudź się 
Lernen beginnen
wakker worden 
wydarzenie
Lernen beginnen
gebeurtenis
popełnić błąd  popełnić błąd
Lernen beginnen
zich vergissen een fout maken
dziecko/dzieci
Lernen beginnen
het kind/de kinderen
bardzo ładnie mi to wygląda
Lernen beginnen
dat lijkt me heel leuk 
nie muszę tego robić
Lernen beginnen
ik hoef dat niet te doen
arkusz 
Lernen beginnen
laken 
ręcznik 
Lernen beginnen
handdoek 
ja 
Lernen beginnen
zelf 
po prostu
Lernen beginnen
gewoon
wysłać
Lernen beginnen
toesturen
otrzymywać  otrzymywać
Lernen beginnen
ontvangen 
tłumaczyć
Lernen beginnen
vertalen
odwrotnie
Lernen beginnen
omgekeerd
przesunąć
Lernen beginnen
verschuiven
filmiki
Lernen beginnen
filmpjes
zdać sobie sprawę
Lernen beginnen
beseffen/ realiseren
zgadnąć
Lernen beginnen
raden
dostępność
Lernen beginnen
beschikbaarheid
dostęp do
Lernen beginnen
toegang tot
poprzedni
Lernen beginnen
vorig
następny
Lernen beginnen
volgend
jeść obiad
Lernen beginnen
dineren
obiad
Lernen beginnen
diner
rozległy, szeroki
Lernen beginnen
uitgebreid
do późnej nocy
Lernen beginnen
tot diep in de nacht
dostarczać
Lernen beginnen
leveren
wkład
Lernen beginnen
bijdrage
zaawansowany
Lernen beginnen
georderd
z góry
Lernen beginnen
van tevoren
przygotowany
Lernen beginnen
voorbereid
występować (rozdzielny)
Lernen beginnen
voorkomen
zapobiegać (nierozdzielny)
Lernen beginnen
voorkomen
kierunek
Lernen beginnen
bestemming
jakość
Lernen beginnen
de kwaliteit
dostarczać
Lernen beginnen
leveren
degustacja, próbowanie
Lernen beginnen
het proeven
dużo
Lernen beginnen
veel
brzuch
Lernen beginnen
buik
policja
Lernen beginnen
politie
zagadka
Lernen beginnen
raadsel
zbrodnia
Lernen beginnen
misdaad
serial kryminalny
Lernen beginnen
misdaadserie
opowiadać
Lernen beginnen
vertellen
tłumaczyć
Lernen beginnen
vertalen
wzrosnąć
Lernen beginnen
oplopen
samolot
Lernen beginnen
het vliegtuig
w kierunku
Lernen beginnen
in de richting
dziś w nocy
Lernen beginnen
vannacht
udać się
Lernen beginnen
zich vervoegen
awaria
Lernen beginnen
de storing
pułapka
Lernen beginnen
valkuil
do
Lernen beginnen
tot
niż (dat is groter dan ik dacht
to jest większe niż myślałem
Lernen beginnen
dan (dat is groter dan ik dacht
dat is groter dan ik dacht
wietrznie
Lernen beginnen
winderig
duszno
Lernen beginnen
zwoel
prowadzić
Lernen beginnen
voeren
rozmowa
Lernen beginnen
het gesprek
prowadzić rozmowę
Lernen beginnen
een gesprek voeren
przyzwyczajony do
Lernen beginnen
gewend aan
coś
Lernen beginnen
iets
już
Lernen beginnen
al
jeszcze nigdy
Lernen beginnen
nog nooit
latać
Lernen beginnen
vliegen
pastwisko, pole
Lernen beginnen
de wei
obraz
Lernen beginnen
het schilderij
być może
Lernen beginnen
misschien
być może tak
Lernen beginnen
misschien wel
obie, oba
Lernen beginnen
allebei
niestety
Lernen beginnen
helaas
za sobą/ za plecami
Lernen beginnen
achter de rug
wiatrak
Lernen beginnen
de molen
że
Lernen beginnen
dat
u nas
Lernen beginnen
bij ons
usiąść przy oknie
Lernen beginnen
bij het raam zitten
duża różnica
Lernen beginnen
groot verschil
płaski, równy
Lernen beginnen
plat
urządzenie
Lernen beginnen
toestel
zabawka
Lernen beginnen
speelgoed
twój
Lernen beginnen
jouw
ty
Lernen beginnen
je
żelazko
Lernen beginnen
strijkijzer
wypłacić
Lernen beginnen
afhalen
rachunek
Lernen beginnen
rekenining
założyć konto (w banku)
Lernen beginnen
rekening openen
czasem
Lernen beginnen
af en toe
zapisać (np. jakiś plik)
Lernen beginnen
opslaan
zapisać (ręcznie, na papierze)
Lernen beginnen
opschrijven
dobrze, porządnie, właściwie
Lernen beginnen
netjes
nakryć stół
Lernen beginnen
de tafel dekken
jeść przy stole
Lernen beginnen
aan tafel eten
na kolanach
Lernen beginnen
op schoot
ale fajnie!
Lernen beginnen
Wat leuk!
wózek inwalidzki
Lernen beginnen
rolstoel
kosz na śmieci
Lernen beginnen
vuilnisbak
oferować, proponować
Lernen beginnen
Aanbieden
ubierać
Lernen beginnen
Aantrekken
dostarczać
Lernen beginnen
afleveren
zarejestrować, wpisać się gdzieś
Lernen beginnen
Inschrijven
wsiadać
Lernen beginnen
Instappen
wypełnić
Lernen beginnen
Invullen
odebrać (coś, kogoś)
Lernen beginnen
Ophalen
uważać
Lernen beginnen
Opletten
rozwiązywać
Lernen beginnen
Oplossen
wyróżniać się, rzucać się w oczy
Lernen beginnen
Opvallen
wyjaśniać
Lernen beginnen
Uitleggen
wyrzucać
Lernen beginnen
Weggooien
szanowny panie
Lernen beginnen
geachte heer
oferta pracy
Lernen beginnen
vacature
wcześniej
Lernen beginnen
eerder
po pierwsze
Lernen beginnen
ten eerste
kosztowny
Lernen beginnen
kostbaar
elastyczny
Lernen beginnen
flexibel
koleżeński
Lernen beginnen
collegiaal
teściowie
Lernen beginnen
schoonouders
właściwie
Lernen beginnen
behoorlijk
śmieszne
Lernen beginnen
grappig
żart
Lernen beginnen
grap
poddać się
Lernen beginnen
opgeven
z powodu
Lernen beginnen
wegens
szynka
Lernen beginnen
ham
kawa z mlekiem
Lernen beginnen
koffie verkeerd
smak
Lernen beginnen
smaak
jagoda
Lernen beginnen
bosbes
ręcznie robiony
Lernen beginnen
handgemaakt
bita śmietana
Lernen beginnen
slagroom
śmietana
Lernen beginnen
room
pomóc
Lernen beginnen
helpen
redden
Lernen beginnen
ratować
poradzić, polecać
Lernen beginnen
aanraden
zjeść
Lernen beginnen
opeten
wypić
Lernen beginnen
opdrinke
przebaczyć
Lernen beginnen
vergeven
zgubić, stracić
Lernen beginnen
verliezen
tajemnica
Lernen beginnen
geheim
ale fajna kawiarnia, nie uważasz?
Lernen beginnen
Wat een gezellig cafeetje zeg, vind je niet?
bagietka
Lernen beginnen
stokbrood
kanapka z szynką, serem, warzywami, jajkiem
Lernen beginnen
broodje gezond
skarb
Lernen beginnen
schat
bliźniak, bliźnięta
Lernen beginnen
tweeling
wierzyć
Lernen beginnen
geloven
oszust, łajdak
Lernen beginnen
boef
przepraszam, nie mam drobniej
Lernen beginnen
sorry, ik heb het niet kleiner
wsadzać
Lernen beginnen
instoppen
prosto
Lernen beginnen
rechtsaf
bogaty
Lernen beginnen
rijk
butelka
Lernen beginnen
fles
mąka
Lernen beginnen
bloem
płyn, ciecz
Lernen beginnen
vloeistof
podstawa
Lernen beginnen
basis
dodać
Lernen beginnen
toevoegen
wlać
Lernen beginnen
gieten
wylać, rozlać
Lernen beginnen
morsen
zielony
Lernen beginnen
groen
wino
Lernen beginnen
wijn
liczyć
Lernen beginnen
tellen
przygoda
Lernen beginnen
avontuur
zemdleć
Lernen beginnen
flauwvallen
ku*as
Lernen beginnen
lul
cholera
Lernen beginnen
godverdomme
cholera
Lernen beginnen
verdorie
su*a
Lernen beginnen
slut
ci*a, kur*a
Lernen beginnen
kut
dostań tyfus
jak chesz kogoś wyzwać
Lernen beginnen
krijg tyfus
remontować, odnawiać
Lernen beginnen
renoveren
cały dzień
Lernen beginnen
de hele dag
nieoczekiwany
Lernen beginnen
onverwacht
niewiarygodny
Lernen beginnen
ongelooflijk
części ciała
Lernen beginnen
lichaamsdelen
postój
Lernen beginnen
stilstand
wycieczka
Lernen beginnen
het uitstapje
prawo, ustawa
Lernen beginnen
de wet
taki sam, to samo
Lernen beginnen
hetzelfde
strajkować
Lernen beginnen
staken
mianowicie
Lernen beginnen
namelijk
hydraulik
Lernen beginnen
loodgieter
wędrować
Lernen beginnen
wandelen
słyszeć
Lernen beginnen
horen
wynajmować
Lernen beginnen
huren
bogaty
Lernen beginnen
rijk
biedny
Lernen beginnen
arm
większość
Lernen beginnen
de meeste
mieć prawo do
Lernen beginnen
recht hebben op
przyjąć (de wet aannemen)
Lernen beginnen
annemen
przypuszczać (Ik neem aan dat...)
Lernen beginnen
aanemen
drogi
Lernen beginnen
duur
trwać
Lernen beginnen
duren
rezultat strajku
Lernen beginnen
Het resultaat van die staking
popularny
Lernen beginnen
populair
nie tylko dla
Lernen beginnen
niet alleen voor
prawda
Lernen beginnen
waar
nieprawda
Lernen beginnen
niet waar
zmieniać
Lernen beginnen
veranderen
uczciwy, szczery
Lernen beginnen
eerlijk
wybrać
Lernen beginnen
kiezen
moc, lubi
moc, lubić
Lernen beginnen
mocht mocht
gemogen
cukinia
Lernen beginnen
courgette
skrzydełka
Lernen beginnen
vleugels
liczyć
Lernen beginnen
rekenen
lekcja
Lernen beginnen
de les
całkiem dobrze
Lernen beginnen
vrij goed
odrzucić, odmówić
Lernen beginnen
weigeren
przy czasownikach z tym początkiem nie dodajemy ge w czasie przeszłym (bekijken, bestaan, vertrekken, verhuizen, ontwikkelen, ontmoeten)
Lernen beginnen
be ge ver ont
ból gardła
Lernen beginnen
keelpijn
jego (przynależność
Lernen beginnen
zijn
jego pies, jego dom zijn hond, zijn huis)
go, mu
Lernen beginnen
hem
widziałem go
Lernen beginnen
ik heb hem gezien
powiedziałem mu coś
Lernen beginnen
ik heb hem iets gezegd
ja oddałem mu jego zegarek
Lernen beginnen
ik heb hem zijn horloge teruggegeven
my
Lernen beginnen
wij
wy
Lernen beginnen
jullie
rysunek
Lernen beginnen
tekening
ondetekenen
Lernen beginnen
podpisać
spójrzmy, zobaczmy
Lernen beginnen
even kijke
masz rację
Lernen beginnen
je hebt gelijk
tłok
Lernen beginnen
het druk
zostawić, pozwolić
Lernen beginnen
laten (laat me alleen!  zostaw mnie samego; laat me gaan!  pozwól mi iść)
późno
Lernen beginnen
laat
odtąd
Lernen beginnen
voortaan
w kazdym wypadku
Lernen beginnen
in ieder geval
nie ma za co
Lernen beginnen
graag gedaan
w końcu/ wcześniej
Lernen beginnen
eindelijk/ eerder
wózek dziecięcy, wózek sklepowy
Lernen beginnen
de kinderwagen/ winkelwagen
kończyć
Lernen beginnen
einden
szczerze mówiąc
Lernen beginnen
eerlijk gezegd
bogaty
Lernen beginnen
rijk
ryż
Lernen beginnen
rijst
kolejka
Lernen beginnen
rij
arm
Lernen beginnen
biedny, ręka
prawda
Lernen beginnen
waar
liczyć
Lernen beginnen
tellen
liczyć na (kogoś)
Lernen beginnen
rekenen op
przebaczać
Lernen beginnen
vergeven
następny
Lernen beginnen
volgend
śledzić
Lernen beginnen
spoor
występować
Lernen beginnen
optreden
przekraczać
Lernen beginnen
overtreden
oferować
Lernen beginnen
aanbieden
modlić się
Lernen beginnen
bidden
zakazać
Lernen beginnen
verbieden
to samo
Lernen beginnen
hetzelfde
opowiadanie
Lernen beginnen
verhaal
mięso mielone
Lernen beginnen
gehakt
u nich
Lernen beginnen
bij hen
dom piętrowy
Lernen beginnen
het huis met verdieping
podłoga
Lernen beginnen
vloer
w całej Europie
Lernen beginnen
overal in Europa/ in de hele Europa
kraść
Lernen beginnen
stelen
zadawać pytania
Lernen beginnen
vragen stellen
zarabiać
Lernen beginnen
verdienen
piętro
Lernen beginnen
verdieping
kwaśne miny, źle na coś patrzeć
Lernen beginnen
zuur kijken
prowadzić przedsiębiorstwo
Lernen beginnen
een bedrijf leiden
prowadzenie
Lernen beginnen
leiding
brać udział w
Lernen beginnen
deelnemen aan
powtarzać
Lernen beginnen
herhalen
stracić, przegrać
Lernen beginnen
verliezen
to jest jego dom
Lernen beginnen
dat is zijn huis
jej
Lernen beginnen
haar
opowiadać
Lernen beginnen
vertellen
liczyć
Lernen beginnen
tellen
mama ani
Lernen beginnen
van anna lub anna’s moeder
przyjaciel, przyjaciółka, przyjaciele
Lernen beginnen
vriend, vriendin, vrienden
to jest wg mnie fajne, niefajne
Lernen beginnen
ik vind dat leuk/ niet leuk
wstać
Lernen beginnen
opstaan
zapisać
Lernen beginnen
opslaan
bądź!
Lernen beginnen
wees...!
pomimo
Lernen beginnen
ondanks
deszcz, ulewa
Lernen beginnen
de bui
złościć się na
Lernen beginnen
zich ergeren aan
pomylić się, popełnić błąd
Lernen beginnen
zich vergissen
cierpliwy
Lernen beginnen
geduldig
cierpliwość
Lernen beginnen
geduld
ukradziony
Lernen beginnen
gestolen
zamknięty
Lernen beginnen
gesloten
natychmiast
Lernen beginnen
onmiddellijk
niemożliwe
Lernen beginnen
onmogelijk
powiadomienie
Lernen beginnen
aangifte
rozliczyć się
Lernen beginnen
afrekenen
liczyć na
Lernen beginnen
rekenen op
liczyć
Lernen beginnen
tellen
zamek (Np w bluzie)
Lernen beginnen
de rits
zamek (budynek)
Lernen beginnen
het kasteel
zamek (w drzwiach)
Lernen beginnen
het sloot
sprawca
Lernen beginnen
de dader
wyglądać
Lernen beginnen
eruitzien
rzeczywiście, w rzeczy samej
Lernen beginnen
inderdaad
w każdym razie
Lernen beginnen
in ieder geval
skóra, skórzany
Lernen beginnen
leer
dlaczego?
Lernen beginnen
hoezo
jak tylko
Lernen beginnen
zodra
zdanie
Lernen beginnen
Zin
grzyby
Lernen beginnen
paddenstoelen
zanieczyszczenie
Lernen beginnen
vervuiling
za jakiś czas
Lernen beginnen
over een tijdje
fundusz
Lernen beginnen
fonds
dofinansowanie
Lernen beginnen
subsidie
zwróicić
Lernen beginnen
terugbrengen
podwyżka
Lernen beginnen
verhoging
wprowadzenie
Lernen beginnen
inleiding
organizować
Lernen beginnen
regelen
życzyć
Lernen beginnen
wensen
pobierać
Lernen beginnen
downloaden
mandat, kara
Lernen beginnen
boete
życie
Lernen beginnen
leven
podłoga
Lernen beginnen
vloer
rozwieźć się
Lernen beginnen
scheiden
prędkość
Lernen beginnen
de snelheid
ziemia
Lernen beginnen
aard
niszczyć
Lernen beginnen
vernielen
rosnąć
Lernen beginnen
groeien
suchy
Lernen beginnen
droog
skąpy
Lernen beginnen
gierig –grig - gierig
przesiadać się
Lernen beginnen
overstappen
spalić
Lernen beginnen
verbranden
wydrukować
Lernen beginnen
printen
nie martw się/ bez obaw
Lernen beginnen
geen zorgen
las
Lernen beginnen
bos
szef
Lernen beginnen
baas
zły
Lernen beginnen
boos
ubierać
Lernen beginnen
kleden
narzekać
Lernen beginnen
klagen
co masz na myśli
Lernen beginnen
wat bedoel je?
część
Lernen beginnen
deel
zaleta
Lernen beginnen
voordeel
wada
Lernen beginnen
nadeel
czasem
Lernen beginnen
soms
razem
Lernen beginnen
samen
pamiętać, przypominać
Lernen beginnen
herinneren
rozpoznawać
Lernen beginnen
herkennen
rozpoznawalny
Lernen beginnen
herkenbaar
znać
Lernen beginnen
kennen
móc, umieć, porafić
Lernen beginnen
kunnen
temat
Lernen beginnen
thema
możliwości
Lernen beginnen
mogelijkheden
trudnosci
Lernen beginnen
moeilijkheden
w większości
Lernen beginnen
voor een groot gedeelte
dziwić
Lernen beginnen
verbazen
obraza
Lernen beginnen
belediging
zwyczajnie
Lernen beginnen
gewoon
mieszkanie
Lernen beginnen
het wonen
życie
Lernen beginnen
het leven
czytanie
Lernen beginnen
het lezen
aby, żeby
Lernen beginnen
naar
dobrze wykształcony naród
Lernen beginnen
goed opgeleide bevolking
uczucie
Lernen beginnen
het gevoel
powód
Lernen beginnen
de reden
głównie, zwłaszcza
Lernen beginnen
Voornamelijk
przez
Lernen beginnen
door
bezpośrednie pytanie
Lernen beginnen
directe vraag
wolałbym nie odpowiadać na to pytanie
Lernen beginnen
daar geef ik liever geen antwoord op
mało
Lernen beginnen
weinig
dalej
Lernen beginnen
verder
poświęcać czas na
Lernen beginnen
tijd besteden aan
w ciągu ostatnich 5 lat
Lernen beginnen
in de afgelopen 5 jaar
strażak
Lernen beginnen
brandweerman
środowisko
Lernen beginnen
milieu
środowisko
Lernen beginnen
omgeving
władza
Lernen beginnen
macht
po pracy
Lernen beginnen
na het werk
rzadko
Lernen beginnen
zelden
mieszkaniec
Lernen beginnen
bewoner
hiszpański
Lernen beginnen
Spaans
Hiszpania
Lernen beginnen
Spanje
żal
Lernen beginnen
spijt
zachowanie
Lernen beginnen
het gedrag
mieć niechęć, odrazę do czegoś
Lernen beginnen
hekel aan iets hebben
jedyny
Lernen beginnen
de einige
stowarzyszenie, związek
Lernen beginnen
vereniging
teatr
Lernen beginnen
toneel
sezon, pora roku
Lernen beginnen
seizoen
używać
Lernen beginnen
gebruiken
wydarzyć się
Lernen beginnen
gebeuren
zobaczymy
Lernen beginnen
we zullen zien
lato mięło, skończyło się
Lernen beginnen
de zomer is voorbij
nie mamy nic do roboty
Lernen beginnen
we hebben niets om te doen
letters
Lernen beginnen
litery
bewaren
Lernen beginnen
przechowywać
verbeteren
Lernen beginnen
polepszać
pocić się
Lernen beginnen
zweten
wracać
Lernen beginnen
terugkomen
pożegnać się
Lernen beginnen
afscheid nemen
przewodnik
Lernen beginnen
gids
wiosna
Lernen beginnen
het voorjaar
zaproszenie
Lernen beginnen
uitnodiging
zapraszać
Lernen beginnen
uitnodigen
odbywać się
Lernen beginnen
plaatsvinden
przyjęcie
Lernen beginnen
ontvangst
dotyczyć
Lernen beginnen
betreffen
wkład
Lernen beginnen
inzet
zdecydować
Lernen beginnen
besluiten
wyzwanie
Lernen beginnen
uitdaging
Stany Zjednoczone
Lernen beginnen
Verenigde Staten
prosić
Lernen beginnen
verzoeken
pisemnie
Lernen beginnen
schriftelijk
potwierdzenie
Lernen beginnen
bevestiging
obecnie
Lernen beginnen
tegenwoordig
przede wszystkim
Lernen beginnen
vooral
duża ilość
Lernen beginnen
een heleboel
umysł, rozum
Lernen beginnen
verstand
impreza pożegnalna
Lernen beginnen
afscheidsborrel
szansa, okazja
Lernen beginnen
gelegenheid
wyobraź sobie
Lernen beginnen
stel...
właściciel
Lernen beginnen
eigenaar
znalezisko, odkrycie
Lernen beginnen
vondst
odszkodowanie
Lernen beginnen
vergoeding
obowiązki
Lernen beginnen
plichten
obowiązkowy, zobowiązany
Lernen beginnen
verplicht
w niektórych przypadkach
Lernen beginnen
in sommige gevallen
zobowiązanie, obowiązek
Lernen beginnen
verplichting
przechowywać
Lernen beginnen
bewaren
wilgotny
Lernen beginnen
vochtig
zostać właścielem
Lernen beginnen
eigenaar worden
zostać, stać się
Lernen beginnen
worden
spełnić
Lernen beginnen
voldoen aan
przedmiot
Lernen beginnen
voorwerp
wyjątek
Lernen beginnen
uitzondering
zniszczyć
Lernen beginnen
vernielen
pierwotny
Lernen beginnen
oorspronkelijk
wymagać, żądać
Lernen beginnen
eisen
wysokość
Lernen beginnen
de hoogte
w przeciwieństwie do
Lernen beginnen
In tegenstelling tot
wynagrodzić
Lernen beginnen
vergoeden
okropny
Lernen beginnen
verschrikkelijk
czekać na
Lernen beginnen
wachten op
otoczenie
Lernen beginnen
omgeving
zwolnić
Lernen beginnen
(ik ben ontslagen
zacząć relację
Lernen beginnen
relatie beginnen
komar
Lernen beginnen
mug
spoza Europy
Lernen beginnen
buiten Europa
posiłek
Lernen beginnen
maaltijd
pokrywka, wieko
Lernen beginnen
deksel
czy uważasz...?
Lernen beginnen
vind je...?
doradca finansowy
Lernen beginnen
financial adviser
pożyczka, kredyt
Lernen beginnen
lening
odnowione
Lernen beginnen
gerenoveerd
licytacja
Lernen beginnen
veiling
rosnąć
Lernen beginnen
stijgen, oplopen
główne pytanie
Lernen beginnen
hoofdste (vraag
zmieniać
Lernen beginnen
veranderen
oboje
Lernen beginnen
allebei
nieznany. obcy
Lernen beginnen
onbekend
obcy
Lernen beginnen
vreemd
oszczędzać
Lernen beginnen
sparen
hurtownia
Lernen beginnen
groothandel
dogadywać się
Lernen beginnen
opschieten
fajerwerki
Lernen beginnen
vuurwerk
wymyślić
Lernen beginnen
verzinnen
malować
Lernen beginnen
verven
Święty Mikołaj
Lernen beginnen
Sinterklaas
napisy
Lernen beginnen
ondertitelen
tłumaczyć
Lernen beginnen
vertalen
pracować z teksten
Lernen beginnen
werken met de tekst
Rosja
Lernen beginnen
Rusland
potrzebuję praktyki
Lernen beginnen
ik heb praktijk nodig
piosenka
Lernen beginnen
liedje
depresyjny
Lernen beginnen
depressief
wyobrazić sobie
Lernen beginnen
zich voorstellen
ten sam okres
Lernen beginnen
gelijk periode
zdecydowac
Lernen beginnen
besluiten
mentalność
Lernen beginnen
mentaliteit
psychicznie
Lernen beginnen
psychisch
pustynia
Lernen beginnen
woestijn
migać, mrugać
Lernen beginnen
knipperen
mam/miałem urodziny
Lernen beginnen
ik ben/was jarig
szczęście
Lernen beginnen
geluk
szczęśliwy
Lernen beginnen
gelukkig
podekscytowany
Lernen beginnen
enthousiast
hipoteka
Lernen beginnen
hypotheek
cały rok
Lernen beginnen
het hele jaar
jezioro
Lernen beginnen
meer
staw
Lernen beginnen
vijver
parter
Lernen beginnen
begane grond
piecyk
Lernen beginnen
kachel
kominek
Lernen beginnen
open haard
płot
Lernen beginnen
hek
zgoda
Lernen beginnen
toestemming
warunki
Lernen beginnen
voorwaarden
za dużo
Lernen beginnen
te veel
licytacja
Lernen beginnen
veiling
dramat
Lernen beginnen
drama
od
Lernen beginnen
vanaf
zaakceptować
Lernen beginnen
aanvarden/ accepteren
wypowiedzieć
Lernen beginnen
opzeggen
odejść
Lernen beginnen
weggaan
mieszkańcy
Lernen beginnen
bewoners
wyjaśnić
Lernen beginnen
uitleggen
jak to działa
Lernen beginnen
hoe dit werkt
kuzyn
Lernen beginnen
neef
kuzynka
Lernen beginnen
nicht
znaczyć
Lernen beginnen
betekenen
dywan
Lernen beginnen
vloerkleed/ tapijt
wieszać, powiesić
Lernen beginnen
ophangen
do zapłaty
Lernen beginnen
te betalen
coś jest nie tak z
Lernen beginnen
er is iets mis met...
futro
Lernen beginnen
bont
pod kołdrą
Lernen beginnen
onder de dekens
przyzwyczaić się do
Lernen beginnen
wennen aan
to nie ma znaczenia
Lernen beginnen
het maakt niet uit
mało
Lernen beginnen
weinig
niski
Lernen beginnen
laag
w korkach
Lernen beginnen
in de file
wypadek
Lernen beginnen
ongeluk/ongeval
granica
Lernen beginnen
grenz
mama Emilki
Lernen beginnen
de moeder van Emilka
mój brat
Lernen beginnen
de broer van mij
przekroczyć granicę (fizycznie gdzieś)
Lernen beginnen
de grens oversteken
przekroczyć granicę (czyjąś)
Lernen beginnen
de grens overschrijden
barszcz czerwony
Lernen beginnen
rode bietensoep
wieża widokowa
Lernen beginnen
uitkijktoren
widok
Lernen beginnen
uitzicht
drogowskaz
Lernen beginnen
wegwijzer
pełny
Lernen beginnen
vol
środki chemiczne
Lernen beginnen
levensmiddelen
degergenty
Lernen beginnen
detergenten
w piekarniku
Lernen beginnen
in de oven
zgoda
Lernen beginnen
toestemming
dać pożyczkę
Lernen beginnen
leining geven
wiek
Lernen beginnen
leeftijd
data urodzenia
Lernen beginnen
geboortedatum
na koniec
Lernen beginnen
ten slotte
cierpieć na coś
Lernen beginnen
last van iets hebben
posiniaczyć, stłuc
Lernen beginnen
kneuzen
płakać
Lernen beginnen
huilen
brzoskwinia
Lernen beginnen
perzik
syrop na kaszel
Lernen beginnen
hoestsiroop
to nie ma sensu
Lernen beginnen
dat heeft geen zin
przepisać (leki)
Lernen beginnen
voorschrijven
szef
Lernen beginnen
baas
ma/miał urodziny
Lernen beginnen
is/was jarig
północ
Lernen beginnen
middernacht
postanowienie noworoczne
Lernen beginnen
nieuwjaarsvoornemen
luksusowy
Lernen beginnen
luxueus
wybrać
Lernen beginnen
kiezen
zanstalować
Lernen beginnen
installeren
strefa
Lernen beginnen
zone
wydawać
Lernen beginnen
uitgeven
wymyślić
Lernen beginnen
verzinnen
piętro/zarabiać
Lernen beginnen
verdieping/verdienen
w rzeczywistości
Lernen beginnen
in de realiteit
oddzielny, osobny
Lernen beginnen
afzonderlijk
dowiedzieć się
Lernen beginnen
te weten komen
dowiedziałem się
Lernen beginnen
ik ben te weten gekomen
znany
Lernen beginnen
beroemd
pochodzenie/ tło/kontekst
Lernen beginnen
achtergrond
członek/piosenka
Lernen beginnen
lid/lied
pochodzi
Lernen beginnen
stamt uit
właściwie
Lernen beginnen
eigenlijk
wytłumaczenie
Lernen beginnen
verklaring
mieć z czymś do czynienia
Lernen beginnen
te maken hebben met iets
na pierwszy rzut oka
Lernen beginnen
op het eerste gezicht
z biegiem historii
Lernen beginnen
In de loop van de geschiedenis
w niektórych regionach
Lernen beginnen
in sommige streken
pochodzenie
Lernen beginnen
oorsprong
niemożliwe
Lernen beginnen
onmogelijk
z pewnością
Lernen beginnen
met zekerheid
pieszo
Lernen beginnen
te voet
opowieść
Lernen beginnen
verhaal
zauważyć
Lernen beginnen
merken
zepsuty (jedzenie)
Lernen beginnen
bedorven
smutny
Lernen beginnen
verdrietig
koszmar
Lernen beginnen
nachtmerrie
spełniać sny
Lernen beginnen
dromen waarmaken
płakać
Lernen beginnen
huilen
dobrze wiedzieć
Lernen beginnen
goed om te weten
po
Lernen beginnen
na
postanowienie
Lernen beginnen
voornemen
nie mogę się doczekać
Lernen beginnen
ik kijk ernaar uit
salon
Lernen beginnen
woonkamer
gmina
Lernen beginnen
gemeente
cała gmina
Lernen beginnen
de hele gemeente
przyzywczaić się do
Lernen beginnen
wennen aan
z długim rękawem
Lernen beginnen
met lange mouwen
kąpielówki
Lernen beginnen
zwembroek
żołądek
Lernen beginnen
maag
opowiadać
Lernen beginnen
vertellen
znam go
Lernen beginnen
ik ken hem
przeszłość
Lernen beginnen
verleden
przyszłość
Lernen beginnen
toekomst
zrobić zestawienie
Lernen beginnen
op een rij zetten
porady
Lernen beginnen
handvatten
dotrzymywać
Lernen beginnen
volhouden
podchodzić do czegoś
Lernen beginnen
aanpakken
oszukiwać siebie
Lernen beginnen
zichzelf voor de gek houden
nawet
Lernen beginnen
zelfs
jasny, wyraźny
Lernen beginnen
duidelijk
coś takiego
Lernen beginnen
zoeits
istnieć
Lernen beginnen
bestaan
mądry, rozsądny
Lernen beginnen
verstandig
zaburzać
Lernen beginnen
verstoren
pościć
Lernen beginnen
vasten
obecnie, w dzisiejszych czasach
Lernen beginnen
tegenwoordig
jeśli chodzi o
Lernen beginnen
als het gaat om...
zwierzęcy
Lernen beginnen
dierlijk
jest odpowiedni do, nadaje się do
Lernen beginnen
geschikt voor
wychodzić z domu
Lernen beginnen
de deur uit
rozległy, olbrzymi
Lernen beginnen
enorm
zarejestrować się
Lernen beginnen
zich aanmelden
wytrwać
Lernen beginnen
doorzetten
zakończyć
Lernen beginnen
afmaken
zakończyć
Lernen beginnen
eindeloos
zarówno... jak także
Lernen beginnen
zowel... als...
niebezpieczeństwo
Lernen beginnen
gevaar
odkładać
Lernen beginnen
uitstellen
kontynuować
Lernen beginnen
verdergaan
uważać, zwracać uwagę
Lernen beginnen
opletten
pułapka
Lernen beginnen
valkuil
umrzeć
Lernen beginnen
sterven, om het leven komen, overlijden
schowek
Lernen beginnen
klembord
parter
Lernen beginnen
begane grond
na... piętrze
Lernen beginnen
op de... verdieping
malować
Lernen beginnen
verfen
świętować
Lernen beginnen
vieren
szczerze mówiąc
Lernen beginnen
eerlijk gezegd
to nie ma sensu
Lernen beginnen
dat heeft geen zin
niebo
Lernen beginnen
hemel
nie lubić czegoś
Lernen beginnen
hekel aan iets hebben
liczyć na
Lernen beginnen
rekenen op
ich własny Bóg
Lernen beginnen
hun eigen God
lubić coś, uwielbiać
Lernen beginnen
dol op
z uwagą
Lernen beginnen
aandachtig
pranie
Lernen beginnen
was
zmywanie
Lernen beginnen
afwas
kapusta
Lernen beginnen
kool
kapusta kiszona
Lernen beginnen
zuurkool
prawie zasnąłem
Lernen beginnen
ik heb bijna geslapen
walczyć
Lernen beginnen
vechten, strijden
zamarznęty
Lernen beginnen
bevroren
śliski
Lernen beginnen
glad
dziś rano
Lernen beginnen
vanmorgen
wyciąg z konta
Lernen beginnen
rekeningafschrift
licytacja
Lernen beginnen
veiling
nastawienie
Lernen beginnen
houding
zabezpieczenie
Lernen beginnen
beveiliging
dać zgodę
Lernen beginnen
toestemming geven
w kraju
Lernen beginnen
in het land
z powodu
Lernen beginnen
vanwege
prawdopodobnie
Lernen beginnen
waarschijnlijk
skutek
Lernen beginnen
gevolg
niebezpieczny
Lernen beginnen
gevaarlijk
materiał, pył
Lernen beginnen
stof
uciążliwość, niedogodność
Lernen beginnen
overlast
linia lotnicza
Lernen beginnen
luchtvaartmaatschappij
poinformować
Lernen beginnen
laten weten
przejść
Lernen beginnen
overgaan
poradzić
Lernen beginnen
adviseren
leniwy
Lernen beginnen
lui
lepiej byc leniwy niz zmeczony
Lernen beginnen
liever lui dan moe
wcześniej
Lernen beginnen
vroeger
pukać
Lernen beginnen
kloppen
wysypka, wynik
Lernen beginnen
uitslag
kafelki
Lernen beginnen
tegels
brakujące
Lernen beginnen
gemiste
biuro
Lernen beginnen
kantoor
szatnia
Lernen beginnen
kleedkamer
księgowy, księgowa
Lernen beginnen
boekhouder/boekhoudster
wskazywać na
Lernen beginnen
wijzen op
brak
Lernen beginnen
tekort
spadać, maleć
Lernen beginnen
dalen
brak
Lernen beginnen
gebrek
określony
Lernen beginnen
bepaald
niezadowolony
Lernen beginnen
ontevreden
wina
Lernen beginnen
schuld
poczta pogrzebowa
Lernen beginnen
rouwpost
wynikać z
Lernen beginnen
blijken uit
przedsiębiorca pogrzebowy
Lernen beginnen
uitvaartondernemer
pogrzeb
Lernen beginnen
uitvaart, begrafenis
doświadczać
Lernen beginnen
ervaren
prosić
Lernen beginnen
vragen
przedsiębiorca
Lernen beginnen
ondernemer
złoty środek
Lernen beginnen
goudmiddel
opóźnienie
Lernen beginnen
vertaging
trzymam kciuki
Lernen beginnen
ik duim voor je
zrezygnować
Lernen beginnen
afzien
kurz
Lernen beginnen
stof
zauważyć
Lernen beginnen
merken
daleko
Lernen beginnen
ver
daleki przyjaciel
Lernen beginnen
verre vriend
błąd
Lernen beginnen
fout
stodoła
Lernen beginnen
schuur
obok siebie
Lernen beginnen
naast elkaar
regularnie
Lernen beginnen
regelmatig
głuchy
Lernen beginnen
doof
na zamek
Lernen beginnen
op slot
odważny
Lernen beginnen
braaf
bericht
Lernen beginnen
wiadomość
bezoeken
Lernen beginnen
bezocht
wasdroger
Lernen beginnen
szuszarka do ubrań
droogrek
Lernen beginnen
suszarka na pranie zwykła
zaag
Lernen beginnen
piła
pijp
Lernen beginnen
rurka
slachtoffer
Lernen beginnen
ofiara, poszkodowany
feestdag
Lernen beginnen
dzień świąteczny
feest
Lernen beginnen
święto
vieren
Lernen beginnen
świętować
reden
Lernen beginnen
powód
begrijpelijk
Lernen beginnen
zrozumiały
bui
Lernen beginnen
deszcz, ulewa
hagel
Lernen beginnen
grad
stevig
Lernen beginnen
mocny
zonnig
Lernen beginnen
słoneczny
geel
Lernen beginnen
żółty
afkondigen
Lernen beginnen
ogłosić
bereiken
Lernen beginnen
osiągać
Dat gaat gepaard met
Lernen beginnen
to jest związane z, idzie w parze z
verwachten
Lernen beginnen
oczekiwać
Weervrouw
Lernen beginnen
pogodynka
aanhoudend
Lernen beginnen
ciągły, utrzymujący się
vorst
Lernen beginnen
mróz
kans op
Lernen beginnen
szansa na
uit het zuiden
Lernen beginnen
z południa
voorlopig
Lernen beginnen
tymczasowy, przejściowy
vanwege
Lernen beginnen
z powodu
uitstellen
Lernen beginnen
przesunąć
veroorzaken
Lernen beginnen
spowodować
oogarts
Lernen beginnen
okulista
inruilen
Lernen beginnen
wymienić
stadsfiets
Lernen beginnen
rower miastowy

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.