Lekcja 1-2

 0    321 Datenblatt    Dreeczko
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
zgłoszenie
Lernen beginnen
de aanmelding
de (v) pl. aanmeldingen
osiem
Lernen beginnen
acht
nazwisko
Lernen beginnen
de achternaam
de (m) pl. aghternamen
adres
Lernen beginnen
het adres
het, pl. adressen
osiemnaście
Lernen beginnen
achttien
pochodzenie
Lernen beginnen
de afkomst
de (v)
Afryka
Lernen beginnen
Afrika
już
Lernen beginnen
al
proszę (nieformalnie)
Lernen beginnen
alsjeblieft
proszę (formalnie)
Lernen beginnen
alstublieft
Amsterdamski
Lernen beginnen
Amsterdams
Antwerpia
Lernen beginnen
Antwerpen
Australia
Lernen beginnen
Australië
wieczór
Lernen beginnen
de avond
(m), pl. avonden
Azja
Lernen beginnen
Azië
worek
Lernen beginnen
de baal
(m/v), pl. balen
piłka; kula
Lernen beginnen
de bal
de (m), pl. ballen
noga
Lernen beginnen
het been
het, pl. benen
zaczynać
Lernen beginnen
beginnen
begon, begonnen, (z) begonnen
rozumieć, pojmować
Lernen beginnen
begrijpen
begreep, begrepen, (h) begrepen
Belgia
Lernen beginnen
België
składać się (z)
Lernen beginnen
bestaan (uit)
bestond, bestonden, (h) bestaan
biblioteka
Lernen beginnen
de bibliotheek
de (v), pl. bibliotheken
bachor, smarkacz, łobuz
Lernen beginnen
de blaag
de (m/v), pl. blagen
bomba
Lernen beginnen
de bom
de(m/v), pl. bommen
Brazylia
Lernen beginnen
Brazilië
stan cywilny
Lernen beginnen
de burgerlijke staat
de (m)
sąsiad
Lernen beginnen
de buur
de (m), buren
cent
Lernen beginnen
de cent
de (m), pl. cents/centen
Chiny
Lernen beginnen
China
komunikacja
Lernen beginnen
de communicatie
de (v), pl. communicaties
dzień dobry, cześć
Lernen beginnen
dag
dzień
Lernen beginnen
de dag
de (m), pl. dagen
codziennie, codzienny
Lernen beginnen
dagelijks
porządek/rozkład dnia
Lernen beginnen
de dagorde
de (m/v)
podziękowanie
Lernen beginnen
de dank
de (m)
to (zaimek zastępujący całą wypowiedz lub jej część)
Możesz TO powtórzyć?
Lernen beginnen
dat
Kan je DAT herhalen?
Haga
Lernen beginnen
Den Haag
trzynaście
Lernen beginnen
dertien
trzydzieści
Lernen beginnen
dertig
dialekt
Lernen beginnen
het dialect
het, pl. dialecten
gęsto zaludniony
Lernen beginnen
dichtbevolkt
to (zaimek wskazujący)
To jest Eva
Lernen beginnen
dit
Dit is Eva
matowy
Lernen beginnen
dof
głuchy, niesłyszący
Lernen beginnen
doof
nosić
Lernen beginnen
dragen
droeg, droegen, (h) gedragen
trzy
Lernen beginnen
drie
kropla
Lernen beginnen
de drop
de (m), pl. droppen
słodycze z lukrecji
Lernen beginnen
de/het drop
de (m/v)/het
jezyk niemiecki
Lernen beginnen
het Duits
het
Niemcy
Lernen beginnen
Duitsland
tysiac
Lernen beginnen
duizend
ekonomiczny, ekonomicznie
Lernen beginnen
economisch
jeden
Lernen beginnen
een
trochę
Lernen beginnen
een beetje
jedenaście
Lernen beginnen
elf
Anglia
Lernen beginnen
Engeland
język angielski
Lernen beginnen
het Engels
het
Unia Europejska
UE
Lernen beginnen
Europese Unie
EU
euro
Lernen beginnen
de euro
de (m/v), pl. euro's
Miłego wieczoru!
Lernen beginnen
Fijne avond!
Miłego dnia!
Lernen beginnen
Fijne dag!
Francja
Lernen beginnen
Frankrijk
język francuski
Lernen beginnen
het Frans
język fryzyjski
Lernen beginnen
het Fries
het
Fryzja
Lernen beginnen
Friesland
iść
Lernen beginnen
gaan
ging, gingen, (h/z) gegaan
gaza; siatka druciana
Lernen beginnen
het gaas
het, pl. gazen
miejsce urodzenia
Lernen beginnen
geboorteplaats
urodzony
Lernen beginnen
geboren
obłąkany, zwariowany; głupi, głupio, niedorzeczny, niedorzecznie
Lernen beginnen
gek
pieniądze
Lernen beginnen
het geld
het
prosty, łatwy
Lernen beginnen
gemakkelijk
rozwiedziony, rozwiedziona
Lernen beginnen
gescheiden
żonaty, zamężna
Lernen beginnen
getrouwd
Ghana
Lernen beginnen
Ghana
dobry, dobrze
Lernen beginnen
goed
Dzień dobry! (rano)
Lernen beginnen
Goedemorgen!
Dzień dobry! (po południu)
Lernen beginnen
Goedemiddag!
Dobry wieczór!
Lernen beginnen
Goedenavond!
Dzień dobry! (cały dzień)
Lernen beginnen
Goedendag!
złoto
Lernen beginnen
het goud
het
chętnie
Lernen beginnen
graag
gramatyka
Lernen beginnen
de grammatica
de (v), pl. grammatica's
graniczyć (z)
Lernen beginnen
grenzen (aan)
grensde, grensden, (h) gegrensd
grupa
Lernen beginnen
de groep
de (m/v), pl groepen
pozdrowienie
Lernen beginnen
de groet
de (m), pl. groeten
ziemia
Lernen beginnen
de grond
de (m), pl. gronden
duży
Lernen beginnen
groot
zimny i wietrzny, zimno i wietrznie
Lernen beginnen
guur
jej, ją
Zaimek od ze/zij - ona
Lernen beginnen
haar
zając
Lernen beginnen
de haas
de (m), pl. hazen
Cześć!
Lernen beginnen
Hallo!
mieć
Lernen beginnen
hebben
had, hadden, (h) gehad
cały, bardzo
Lernen beginnen
heel
furtka, bramka; ogrodzenie, siatka
Lernen beginnen
het hek
het, pl. hekken
bohater
Lernen beginnen
de held
de (m), pl. helden
połowa
Lernen beginnen
de helft
de (m/v), pl. helften
powtarzać, powtórzyć
Lernen beginnen
herhalen
herhaalde, herhaalden, (h) herhaald
pochodzenie
tu: kraj pochodzenia
Lernen beginnen
de herkomst
de (v)
ono
Lernen beginnen
het
nazywać się
Lernen beginnen
heten
heette, heetten, (h) geheten
tu, tutaj
Lernen beginnen
hier
on
Lernen beginnen
hij
jak?
Lernen beginnen
hoe?
kapelusz
Lernen beginnen
de hoed
de (m), pl hoeden
Cześć!
Lernen beginnen
Hoi!
sto
Lernen beginnen
honderd
stolica
Lernen beginnen
de hoofdstad
de (m/v), pl. hoofdsteden
siano
Lernen beginnen
het hooi
het
drewno
Lernen beginnen
het hout
het
dom
Lernen beginnen
het huis
het, pl. huizen
praca domowa
Lernen beginnen
het huiswerk
het
czynsz, komorne; najem
Lernen beginnen
de huur
de (m/v), pl. huren
każdy
Lernen beginnen
iedereen
ja
Lernen beginnen
Ik
w
Lernen beginnen
in
po niderlandzku
Lernen beginnen
in het Nederlands
mieszkaniec
Lernen beginnen
de inwoner
de (m), pl. inwoners
język włoski
Lernen beginnen
het Italiaans
Włochy
Lernen beginnen
Italië
tak
Lernen beginnen
ja
rok
Lernen beginnen
het jaar
het, pl. jaren
Japonia
Lernen beginnen
Japan
ty
Lernen beginnen
je
ty
Forma akcentowana
Lernen beginnen
jij
twój
Lernen beginnen
jouw
prawidłowy, poprawny
Lernen beginnen
juist
wy
Lernen beginnen
jullie
czerwiec
Lernen beginnen
Juni
ser
Lernen beginnen
de kaas
de (m), pl. kazen
szklarnia; kasa
Lernen beginnen
de kas
de (m/v), pl. kassen
mały
Lernen beginnen
klein
złota rączka
Lernen beginnen
de klusjesman
de (m), pl. klusjesmannen
kawa
Lernen beginnen
de koffie
de (m)
wiedźma, czarownica
Lernen beginnen
de kol
de (v), pl. kollen
król
Lernen beginnen
de koning
de (m), pl. koningen
królowa
Lernen beginnen
de koningin
de (v), pl. koninginnen
Królestwo Niderlandów
Lernen beginnen
Koninkrijk der Nederlanden
kapusta; węgiel
Lernen beginnen
de kool
de (m/v), pl. kolen
policzek
Lernen beginnen
de koon
de (m/v), pl. konen
Chorwacja
Lernen beginnen
Kroatië
móc
Lernen beginnen
kunnen
kon, konden, (h) gekund
niski, nisko
Lernen beginnen
laag
śmiać się
Lernen beginnen
lachen
lachte, lachten, (h) gelachen
kraj
Lernen beginnen
het land
het, pl. landen
powoli, powolny
Lernen beginnen
langzaam
wiek
Lernen beginnen
de leeftijd
de (m), pl. leeftijden
uczyć się
Lernen beginnen
leren
leerde, leerden, (h) geleerd
lekcja
Lernen beginnen
de les
de (m/v), pl. lessen
życie
Lernen beginnen
het leven
het, pl. levens
żyć, mieszkać
Lernen beginnen
leven
leefde, leefden, (h) geleefd
czytać
Lernen beginnen
lezen
las, lazen, (h) gelezen
członek
Lernen beginnen
het lid
het, pl. leden
piosenka, pieśń
Lernen beginnen
het leid
het, pl. liederen
leżeć, być położonym
Lernen beginnen
liggen
lag, lagen, (h) gelegen
Litwa
Lernen beginnen
Litouwen
Londyn
Lernen beginnen
Londen
pęd, latorośl
Lernen beginnen
de loot
de (m/v), pl. loten
los (na loterii); los, traf
Lernen beginnen
het lot
het, pl. loten
słuchać
Lernen beginnen
luisteren
luisterde, luisterden, (h) geluisterd
Luksemburg
Lernen beginnen
Luxemburg
żołądek
Lernen beginnen
de maag
de (m/v), pl. magen
księżyc
Lernen beginnen
de maan
de (m/v), pl. manen
ale
Lernen beginnen
maar
robić
Lernen beginnen
maken
maakte, maakten, (h) gemaakt
łatwy
Lernen beginnen
makkelijk
mężczyzna; mąż
Lernen beginnen
de man
de (m), pl. mannen
Maroko
Lernen beginnen
Marokko
więcej
więcej niż
Lernen beginnen
meer
meer dan
pan
Lernen beginnen
meneer
człowiek
Lernen beginnen
de mens
de (m), pl. mensen
z
z kimś, z czymś
Lernen beginnen
met
trudny, trudno
Lernen beginnen
moeilijk
mechanik
Lernen beginnen
de monteur
de (m), pl. monteurs
poranek
Lernen beginnen
de morgen
de (m), pl. morgens
Moskwa
Lernen beginnen
Moskou
waluta
Lernen beginnen
de munteenheid
de (v)
ściana
Lernen beginnen
de muur
de (m), pl. muren
imię, imię i nazwisko
Lernen beginnen
de naam
de (m), pl. namen
noc
Lernen beginnen
de nacht
de (m), pl. nachten
Organizacja Traktatu Północnoatlantyckiego
NATO
Lernen beginnen
de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
de (v), NAVO
Holandia
Lernen beginnen
Nederland
niderlandzki
przymiotnik
Lernen beginnen
Nederlands
język niderlandzki
Lernen beginnen
het Nederlands
het
nie
Lernen beginnen
nee
dziewięć
Lernen beginnen
negen
dziewietnaście
Lernen beginnen
negentien
dziewiedziesiąt
Lernen beginnen
negentig
nie
Lernen beginnen
niet
Nigeria
Lernen beginnen
Nigeria
jeszcze raz
Lernen beginnen
nog een keer
Morze Północne
Lernen beginnen
Noordzee
teraz
Lernen beginnen
nu
zero
Lernen beginnen
nul
ćwiczenie
Lernen beginnen
de oefening
de (v), pl. oefeningen
oficjalny, oficjalnie
Lernen beginnen
officieel
Oman
Lernen beginnen
Oman
pod, wśród
Lernen beginnen
onder
także
Lernen beginnen
ook
na
Lernen beginnen
op
powierzchnia
Lernen beginnen
de oppervlakte
de (v), pl. oppervlakten/oppervlaktes
stary, staro
Lernen beginnen
oud
o, przez, za
Lernen beginnen
over
Polska
Lernen beginnen
Polen
polityk
Lernen beginnen
de politicus
de (m), pl. politici
język polski
Lernen beginnen
het Pools
het
rozmawiać
Lernen beginnen
praten
praatte, praatten, (h) gepraat
ładny, ładnie
Lernen beginnen
prettig
Miłego weekendu!
Lernen beginnen
Prettig weekend!
w porządku, świetnie
Lernen beginnen
prima
prowincja
Lernen beginnen
de provincie
de (v), pl. provincies
psychiatra
Lernen beginnen
de psychiater
de (m), pl. psychiaters
destylować
Lernen beginnen
puren
puurde, puurden, (h), gepuurd
czysty
Lernen beginnen
puur
Katar
państwo
Lernen beginnen
Quatar
siedziba rządu
Lernen beginnen
de regeringszetel
de (m), pl. regeringszetels
region
Lernen beginnen
de regio
de (m/v), pl. regio's/regionen
podróżować
Lernen beginnen
reizen
reisde, reisden, (h/z) gereisd
Rzym
Lernen beginnen
Rome
Rosja
Lernen beginnen
Rusland
język rosyjski
Lernen beginnen
het Russisch
het
razem, wspólnie
Lernen beginnen
samen
statek, okręt
Lernen beginnen
het schip
het, pl. schepen
pisać
Lernen beginnen
schrijven
schreef, schreven, (h) geschreven
osoba stanu wolnego
Lernen beginnen
de single
de (m), pl. singels
zły, źle; niedobry, niedoborze
Lernen beginnen
slecht
przepraszam
w pytaniach: Słucham?
Lernen beginnen
sorry
język hiszpański
Lernen beginnen
het Spaans
het
Hiszpania
Lernen beginnen
Spanje
gra
Lernen beginnen
het spel
pl. spellen
grać
Lernen beginnen
spelen
speelde, speelden, (h) gespeeld
przeliterować
Lernen beginnen
spellen
spelde, spelden, (h) gespeld
mówić
Lernen beginnen
spreken
sprak, spraken, (h) gesproken
głowa państwa
Lernen beginnen
het staatshoofd
het, pl. statshoofden
silny, mocny, mocno
Lernen beginnen
sterk
ulica
Lernen beginnen
de straat
de (m/v), pl. straaten
Surinam
Lernen beginnen
Suriname
język
Lernen beginnen
de taal
de (m/v), pl. talen
kurs językowy
Lernen beginnen
de taalcursus
de (m), pl. taalcursussen
osiemdziesiąt
Lernen beginnen
tachtig
dentysta
Lernen beginnen
de tandarts
de (m), pl. tandartsen
drużyna, zespół
Lernen beginnen
het team
het, pl. teams
przeciwko
Lernen beginnen
tegen
telefon
Lernen beginnen
de telefoon
de (m), pl. telefoons
numer telefonu
Lernen beginnen
het telefoonnummer
het, pl. telefoonnummers
Texel
Nazwa holenderskiej wyspy
Lernen beginnen
Texel
dziesieć
Lernen beginnen
tien
jednak, mimo to, przecież
Partykuły toch używa się także do wzmocnienia wypowiedzi
ALEŻ to jest piękne!
Lernen beginnen
toch
Da is TOCH mooi!
do
Lernen beginnen
tot
Do zobaczenia!, Do widzenia!
Lernen beginnen
Tot ziens!
Czechy
Lernen beginnen
Tsjechië
ziemia ogrodowa
Lernen beginnen
de tuingrond
de (m), pl. tuingronden
dwanaście
Lernen beginnen
twaalf
dwa
Lernen beginnen
twee
dwadzieścia
Lernen beginnen
twintig
pan, pani, panowie, panie, państwo
Lernen beginnen
u
z
np. skądś
Lernen beginnen
uit
wymowa
Lernen beginnen
de uitspraak
de (m/v), pl. uitspraken
świetny, świetnie
Lernen beginnen
uitstekend
Urugwaj
Lernen beginnen
Uruguay
często, częsty
Lernen beginnen
vaak
wakacje
Lernen beginnen
de vakantie
de (v), pl. vakanties
dużo
Lernen beginnen
veel
czternaście
Lernen beginnen
veertien
czterdzieści
Lernen beginnen
veertig
skóra; kartka papieru
Lernen beginnen
het vel
het, pl. vellen
Wenezuela
Lernen beginnen
Venezuela
różny, różnie
Lernen beginnen
verschillend
rozumieć
Słyszeć
nie słyszę Cię
Lernen beginnen
verstaan
verstond, verstonden, (h) verstaan, Ik versta je niet
oczekiwać
Lernen beginnen
verwachten
verwachtte, verwachtten, (h) verwacht
owdowiały
Lernen beginnen
verweduwd
cztery
Lernen beginnen
vier
pięć
Lernen beginnen
vijf
piętnaście
Lernen beginnen
vijftien
pięćdziesiąt
Lernen beginnen
vijftig
flaga
Lernen beginnen
de vlag
de (m/v), pl. vlaggen
Organizacja Narodów Zjednoczonych
ONZ
Lernen beginnen
de Verenigde Naties
VN
karmić
Lernen beginnen
voeden
voedde, voedden, (h) gevoed
piłka nożna
Lernen beginnen
het voetbal
mistrzostwa w piłce nożnej
Lernen beginnen
voetbaltoernooi
het, pl. voetbaltoernooien
imię
Lernen beginnen
de voornaam
de (m), pl. voornamen
miły, serdeczny, przyjazny
Lernen beginnen
vriendelijk
osoba stanu wolnego
Lernen beginnen
de vrijgezel
de (m), pl. vrijgezellen
Stany Zjednoczone
USA
Lernen beginnen
Verenigde Staten
VS
gdzie?
Lernen beginnen
waar?
mgiełka
Lernen beginnen
het waas
czekać
Lernen beginnen
wachten
wachtte, wachtten, (h) gewacht
Warszawa
Lernen beginnen
Warschau
pranie
Lernen beginnen
de was
de (m)
wosk
Lernen beginnen
de/het was
de (m)/het
co?
Lernen beginnen
wat?
my
Lernen beginnen
we
weekend
Lernen beginnen
het weekend
het, pl. weekends/weekenden
Dobranoc!
Idąc spać
Lernen beginnen
Welterusten!
pracować
Lernen beginnen
werken
werkte, werkten, (h) gewerkt
świat
Lernen beginnen
de wereld
de (m/v), pl. werelden
Europa Zachodnia
Lernen beginnen
West-Europa
prawo; ustawa
Lernen beginnen
de wet
de (m/v), pl. wetten
kto?
Lernen beginnen
wie?
kołyska, kolebka
Lernen beginnen
de wieg
de (m/v), pl. wiegen
koło
Lernen beginnen
het wiel
het, pl. wielen
my
forma akcentowana
Lernen beginnen
wij
Białoruś
Lernen beginnen
Wit-Rusland
miejsce zamieszkania
Lernen beginnen
de woonplats
de (m), pl. woonplaatsen
słownictwo
Lernen beginnen
de woordenschat
de (m)
ona, oni, one
Lernen beginnen
ze
poziom morza
Lernen beginnen
de zeespiegel
de (m), pl. zeespiegels
powiedzieć
Lernen beginnen
zeggen
zei, zeiden, (h) gezegd
sześć
Lernen beginnen
zes
szesnaście
Lernen beginnen
zestien
sześćdziesiąt
Lernen beginnen
zestig
siedem
Lernen beginnen
zeven
siedemnaście
Lernen beginnen
zeventien
siedemdziesiąt
Lernen beginnen
zeventig
ona, oni, one
forma akcentowana
Lernen beginnen
zij
jego
zaimek dzierżawczy od hij
Lernen beginnen
zijn
być
Lernen beginnen
zijn
was, waren, (z) geweest
południe
strona świata
Lernen beginnen
het zuiden
het
Szwecja
Lernen beginnen
Zweden
Szwajcaria
Lernen beginnen
Zwitserland

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.