Rodzina, Dni, Rzeczowniki etc

 0    141 Datenblatt    rutz
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
Q: głowa
Lernen beginnen
het hoofd (de hoofden)
Q: oko
Lernen beginnen
het oog (de ogen)
Q: nos
Lernen beginnen
de neus (de neuzen)
Q: ucho
Lernen beginnen
het oor (de oren)
Q: usta
Lernen beginnen
de mond (de monden)
Q: ząb trzonowy
Lernen beginnen
de kies (de kiezen)
Q: ząb
Lernen beginnen
de tand (de tanden)
Q: szyja
Lernen beginnen
de nek (de nekken)
Q: gardło
Lernen beginnen
de keel (de kelen)
Q: ramię
Lernen beginnen
de schouder (de schouders)
Q: ręka
Lernen beginnen
de arm (de armen)
Q: pierś
Lernen beginnen
de borst (de borsten)
Q: plecy
Lernen beginnen
de rug (de ruggen)
Q: biodro
Lernen beginnen
de heup (de heupen)
Q: brzuch
Lernen beginnen
de buik (de buiken)
Q: noga
Lernen beginnen
het been (de benen)
Q: dłoń
Lernen beginnen
de hand (de handen)
Q: palec
Lernen beginnen
de vinger (de vingers)
Q: kolano
Lernen beginnen
de knie (de knieën)
Q: goleń
Lernen beginnen
het scheenbeen
Q: kostka
Lernen beginnen
de enkel (de enkels)
Q: stopa
Lernen beginnen
de voet (de voeten)
Q: palec u nogi
Lernen beginnen
de teen (de tenen)
Q: gorączka
Lernen beginnen
de koorts
Q: kaszel
Lernen beginnen
de hoest
Q: chory
Lernen beginnen
ziek
Q: przeziębiony
Lernen beginnen
verkouden
Q: grypa
Lernen beginnen
de griep
Q: ból
Lernen beginnen
de pijn (de pijnen)
Q: badanie
Lernen beginnen
het onderzoek
Q: Jaka jest Pana/Pani dolegliwość?
Lernen beginnen
Wat voor klachten heeft u?
Q: Co Pani/Panu dolega?
Lernen beginnen
Wat mankeert u?
Q: Mam ból głowy/gardła.
Lernen beginnen
Ik heb hoofdpijn/keelpijn.
Q: Kostka boli.
Lernen beginnen
De enkel doet pijn.
Q: dzień
Lernen beginnen
de dag (de dagen)
Q: doba
Lernen beginnen
het etmaal (de etmalen)
Q: tydzień
Lernen beginnen
de week (de weken)
Q: miesiąc
Lernen beginnen
de maand (de maanden)
Q: dzień pracujący
Lernen beginnen
de werkdag
Q: poniedziałek
Lernen beginnen
de maandag
Q: wtorek
Lernen beginnen
de dinsdag
Q: środa
Lernen beginnen
de woensdag
Q: czwartek
Lernen beginnen
de donderdag
Q: piątek
Lernen beginnen
de vrijdag
Q: sobota
Lernen beginnen
de zaterdag
Q: niedziela
Lernen beginnen
de zondag
Q: styczeń
Lernen beginnen
januari
Q: luty
Lernen beginnen
februari
Q: marzec
Lernen beginnen
maart
Q: kwiecień
Lernen beginnen
april
Q: maj
Lernen beginnen
mei
Q: czerwiec
Lernen beginnen
juni
Q: lipiec
Lernen beginnen
juli
Q: sierpień
Lernen beginnen
augustus
Q: wrzesień
Lernen beginnen
september
Q: październik
Lernen beginnen
oktober
Q: listopad
Lernen beginnen
november
Q: grudzień
Lernen beginnen
december
Q: sezony
Lernen beginnen
seizoenen
Q: wiosna
Lernen beginnen
de lente/het voorjaar
Q: lato
Lernen beginnen
de zomer
Q: jesień
Lernen beginnen
de herfst/het najaar
Q: zima
Lernen beginnen
de winter
Q: rodzice
Lernen beginnen
de ouders
Q: matka
Lernen beginnen
de moeder(de moeders)
Q: ojciec
Lernen beginnen
de vader (de vaders)
Q: dziecko
Lernen beginnen
het kind (de kinderen)
Q: córka
Lernen beginnen
de dochter (de dochters)
Q: syn
Lernen beginnen
de zoon (de zonen)
Q: brat
Lernen beginnen
de broer (de broers)
Q: siostra
Lernen beginnen
de zus (de zussen)
Q: mąż
Lernen beginnen
de man (de mannen)
Q: żona
Lernen beginnen
de vrouw (de vrouwen)
Q: babcia
Lernen beginnen
de oma (de oma's)
Q: dziadek
Lernen beginnen
de opa (de opa's)
Q: wnuk
Lernen beginnen
de kleinzoon (de kleinzoons/de kleinzonen)
Q: wnuk
Lernen beginnen
het kleinkind (de kleinkinderen)
Q: wnuczka
Lernen beginnen
de kleindochter (de kleindochters)
Q: ciotka
Lernen beginnen
de tante (de tantes)
Q: wujek
Lernen beginnen
de oom (de ooms)
Q: kuzyn/bratanek/siostrzeniec
Lernen beginnen
de neef (de neven)
Q: kuzynka/bratanica/siostrzenica
Lernen beginnen
de nicht (de nichten)
Q: szwagier
Lernen beginnen
de zwager (de zwagers)
Q: szwagierka/bratowa
Lernen beginnen
de schoonzus (de schoonzussen)
Q: teściowie
Lernen beginnen
de schoonouders
Q: teść
Lernen beginnen
de schoonvater
Q: teściowa
Lernen beginnen
de schoonmoeder
Q: synowa
Lernen beginnen
de schoondochter (de schoondochters)
Q: zięć
Lernen beginnen
de schoonzoon (de schoonzoons)
Q: nawet
Lernen beginnen
zelfs
Q: głównie
Lernen beginnen
vooral
Q: inna historia/inna bajka
Lernen beginnen
verhaal apart
Q: się
Lernen beginnen
zich
Q: ponieważ/bo/dlatego
Lernen beginnen
want
Q: niektórzy ludzie
Lernen beginnen
sommige mensen
Q: często
Lernen beginnen
vaak
Q: Święta Bożego Narodzenia
Lernen beginnen
de Kerstmis
Q: dzień świąteczny
Lernen beginnen
de feestdag
Q: zaraz przed
Lernen beginnen
vlak voor
Q: również
Lernen beginnen
ook
Q: wtedy
Lernen beginnen
dan
Q: niedziela handlowa
Lernen beginnen
de koopzondag
Q: wieczór handlowy
Lernen beginnen
de koopavond
Q: zamknięte
Lernen beginnen
gesloten
Q: na ogół
Lernen beginnen
meestal
Q: większość
Lernen beginnen
meeste
Q: robić zakupy-chodzenie po sklepach
Lernen beginnen
winkelen
Q: robić zakupy- konkretne (lista)
Lernen beginnen
boodschappen doen
Q: sklep
Lernen beginnen
de winkel
Q: być przestraszonym
Lernen beginnen
bang zijn
Q: niedzielny odpoczynek
Lernen beginnen
de zondagsrust
Q: tam
Lernen beginnen
daar
Q: tutaj
Lernen beginnen
hier
Q: blisko
Lernen beginnen
vlakbij
Q: bardzo/cały
Lernen beginnen
heel
Q: prawie
Lernen beginnen
bijna
Q: nigdy
Lernen beginnen
nooit
Q: nie żyje
Lernen beginnen
overleden
Q: naturalnie/oczywiście
Lernen beginnen
natuurlijk
Q: zgadza się
Lernen beginnen
dat klopt
Q: lubieć
Lernen beginnen
houden van
Q: wszyscy/każdy
Lernen beginnen
iedereen
Q: więc
Lernen beginnen
dus
Q: przytulnie/towarzysko
Lernen beginnen
gezellig
Q: przyjemny/smaczny
Lernen beginnen
lekker
Q: nadzieja
Lernen beginnen
de hoop
Q: chętnie
Lernen beginnen
graag
Q: może
Lernen beginnen
misschien
Q: czas
Lernen beginnen
de tijd
Q: prezencik
Lernen beginnen
het cadeautje
Q: święto/przyjęcie
Lernen beginnen
het feest
Q: urodziny
Lernen beginnen
de verjaardag
Q: zaproszenie
Lernen beginnen
de uitnodiging
Q: idziesz wspólnie
Lernen beginnen
meegaan
Q: po (tylko w przypdaku godzin)
Lernen beginnen
over
Q: przed pracą
Lernen beginnen
voor het werk
Q: po pracy
Lernen beginnen
na het werk
Q: od i włącznie
Lernen beginnen
tot en met (t/m)
Q: do (np. godz.)
Lernen beginnen
tot
Q: umawione spotkanie
Lernen beginnen
de afspraak
Q: umawiać się na spotkanie
Lernen beginnen
afspraakmaken

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.