1. kapot
De computer is kapot.
De auto was kapot, dus moesten ze lopen.
O wee! Zo maak je je leven kapot!
Mijn computer is kapot en ik moet hem laten repareren.
Wat de ene sterk maakt, maakt de andere kapot.
Holländisch Wort "kaputt"(kapot) tritt in Sätzen auf:
niemiecki jest zdawane fest