das Wörterbuch Spanisch Minus niederländisch

español - Nederlands, Vlaams

humor Holländisch:

1. juichen juichen



2. humeur


Hij is in slecht humeur.
Ida was uit haar humeur omdat ze voor haar rijexamen was gezakt. Haar broer wilde haar wat opbeuren met een grap, maar die schoot bij haar in het verkeerde keelgat, waardoor ze tegen hem uit haar slof schoot.