das Wörterbuch Französisch Minus niederländisch

Français - Nederlands, Vlaams

faim Holländisch:

1. honger honger


Ik heb honger.
Honger was voor hem een abstract begrip; hij had altijd genoeg te eten.
Hij zei dat hij honger had en voegde daaraan toe dat hij ook dorst had.
Wanneer gaan we eten? Ik heb honger!
Weet ge wat het is, echt honger hebben?
Honger is de beste saus.
Er zijn mensen in de wereld die zo'n honger hebben, dat God alleen in de vorm van brood aan hen kan verschijnen.
Honger dwingt meer dan slagen.
Honger maakt rauwe bonen zoet.
Hij kan geen honger hebben, hij heeft juist gegeten.
En zo raakte Pandark verloren in zijn kamer en zag men hem nooit meer terug. Sommigen zeiden dat hij van honger omkwam, anderen zeiden dat hij nog steeds ronddwaalt op zoek naar zijn CD's.
We hadden niet alleen honger, maar we leden ook dorst.
Weet gij hoeveel mensen van honger sterven op de wereld in een jaar?
Het is een beschamend feit dat, terwijl er landen zijn waar mensen honger lijden, er in Japan veel huishoudens en restaurants zijn waar veel eten weggegooid wordt.
Honger?

2. hongerig hongerig


De hond ziet er hongerig uit.