das Wörterbuch Französisch Minus niederländisch

Français - Nederlands, Vlaams

noël Holländisch:

1. Kerstmis Kerstmis


Kerstmis naderde.
Morgen is het Kerstmis.
Ik was bijna tien toen mijn ouders mij een wetenschapsset cadeau deden voor Kerstmis.
Mama, mag ik een faseruimte of iets analoogs voor Kerstmis hebben?
Kerstmis valt dit jaar op zondag.

Holländisch Wort "noël"(Kerstmis) tritt in Sätzen auf:

chapitre 1 Qui suis-je?