das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

fly Holländisch:

1. vliegen vliegen


In de winter vliegen sommige vogels naar warme landen.
Volgens een Turks spreekwoord gaan de dagen traag voorbij, maar vliegen de jaren.
Vogels vliegen.
Ik zag een vogel door de lucht vliegen.
Bijen vliegen van bloem tot bloem.
Een struisvogel heeft vleugels maar kan niet vliegen.
De gebraden kippen vliegen je niet in de bek.
Alhoewel ze vleugels hebben, zijn auto's nog niet helemaal in staat om te vliegen.
Als ik een vogel was, zou ik naar jou toe vliegen.
Ik geloof dat ik vliegen kan.
Het zal u 100 dollar kosten om naar het eiland te vliegen.
Vliegen zal u meer kosten.
Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen achterna.
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
Liefde heeft ontegensprekelijk vleugels om weg te vliegen van de liefde, maar even ontegensprekelijk is het dat ze ook vleugels heeft om terug te vliegen.

2. vliegtuig vliegtuig


Het papieren vliegtuig gleed langzaam naar de grond.
Dat vliegtuig is pas groot!
Ik heb een papieren vliegtuig gemaakt.
Het vliegtuig is onderweg van Tokio naar Italië.
Het vliegtuig is zo lelijk.
Toen zagen de inboorlingen voor het eerst een vliegtuig.
Ik ga liever met het vliegtuig.
Vanaf morgen kunt ge zonder risico naar huis gaan per trein, auto of vliegtuig.
Vraag hem wanneer het volgende vliegtuig gaat.
John vloog met een vliegtuig naar Amerika.
Het vliegtuig had vertraging door het slechte weer.
Ik ben altijd zenuwachtig voor ik in een vliegtuig stap.
Met als uitleg dat ze niet en een echtgenote konden onderhouden, en een vliegtuig, bleven de twee broers levenslang vrijgezel.
De F-14 is een vliegtuig van de Amerikaanse luchtmacht.
Het vliegtuig heeft een perfecte landing gemaakt.