das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

fot Holländisch:

1. voet voet


Vertrouwen komt te voet en gaat te paard.
Met Esperanto kan je op gelijke voet communiceren met mensen uit andere landen.
Ik ging te voet.
De bushalte is te voet op vijf minuten van hier.
Hoeveel tijd is er ongeveer nodig om te voet van hier naar het stadhuis te gaan?
Let op voor uw voet.
Gaat ge te voet of met de bus?
Maag en voet redetwisten voortdurend over wie de sterkste is.
De stad ligt aan de voet van de berg.
Twintig minuten waren er nodig om te voet van het station naar de school te gaan.
Ik ga liever te voet dan de bus te nemen.
Jong te paard, oud te voet.
Ik ben te voet gekomen door China.
Vroeger waren de mensen gewend te voet te reizen.
Hij raakte het water met zijn voet.