das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

gal Holländisch:

1. boos


Ik ben boos op mezelf.
Word niet boos.
Ik ben niet boos, verre van dat zelfs.
De maat is vol! zei de waard boos terwijl hij mijn glas nog een laatste keer vol schonk.
Weet jij waarom ze zo boos is?
Hij zei niets, wat haar boos maakte.
Jim is boos omdat zijn vriendin hem liet zitten bij hun filmafspraakje. Hij stond wel een uur in de regen op haar te wachten.
Ze was boos op haar zoon.
Ik ben bang dat ik je boos zou maken.
Dat is waar hij boos om was.
Ik ben boos op mijn vriendin
Het antwoord maakte mij boos.
Mama en papa worden vast niet boos.
Zo gauw als ik hem zag, wist ik dat hij boos was.
Ik denk dat hij boos was.

2. gek


Je gek bent.
Zij en haar vrienden zijn gek op muziek.
Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.
Dat is geen gek idee.
Je kan me niet voor de gek houden met een trukje als deze.
Bij ons is iedereen gek, zonder uitzondering.
Het is onbeleefd om in het openbaar je baas voor gek te zetten.
Ze zijn gek, die Madrilenen.
Gek!
Gek zijn is gezond.
Het heeft geen zin me voor de gek te houden.
Uiteindelijk werd de dichter gek.
Al te goed is buurmans gek.
De meeste mensen denken dat ik gek ben.
Veel meisjes zijn gek op deze zanger.