das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

leie Holländisch:

1. huur


Ik hou van deze flat. De ligging is goed en bovendien is de huur niet zo heel hoog.
De huur is morgen te betalen.
Als we de huur betalen aan de huiseigenares, zullen we geen geld meer hebben voor eten; we zitten tussen de duivel en de diepe blauwe zee.
Kamer te huur.
Ik moet nog twee maand huur betalen voor mijn kamer.

2. huren


Laten we daar een fiets huren.
Ik zou graag een auto willen huren.
Ik houd er niet van iets te verhuren, noch te huren.
Ik wil en wagen huren.