das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

mot Holländisch:

1. naar


Soms ga ik lopend naar het werk en soms op de fiets, want ik woon heel dicht bij mijn werk.
In dit land is het gemiddeld aantal kinderen per gezin gedaald van 2 naar 1,5.
Wanneer je naar het buitenland gaat, is het nuttig om ten minste een paar beleefdheidsformules te leren in de plaatselijke taal.
Nou, zei de verkoopster, en wenkte Dima haar te volgen naar de kassa, "dat is dan 3.000.000,99."
Kom naar Transkarpatië, we zullen blij zijn u te ontvangen, we zullen u onthalen met zelfgestookte wodka en varkensvet in chocolade!
Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.
In het noorden ligt Schotland, in het zuiden Engeland, in het westen Wales, en nog verder naar het westen Noord-Ierland.
Ons blauwe beddengoed hoeft niet gestreken te worden en is heel lekker zacht; je verheugt je er 's avonds altijd al op om naar bed te gaan!
Toen ik haar vroeg naar haar werk zei ze dat het te ingewikkeld was om daar kort iets over te kunnen zeggen.
Naar bed, nu!
Naar koek en kassa komt altijd een massa.
Terwijl ik over dat soort zaken nadacht, keek ik weer naar "Duck Soup"
Terwijl ze het pak voor Dima haalde, merkte de verkoopster op dat hij bloedvlekken op zijn overhemd had, en kon er alleen maar geschokt naar staren.
Alleen ga ik niet naar de cinema, want na de film wens ik die graag te bespreken met iemand.
Er bestaan duizenden talen in de hele wereld, maar één enkele is de brug naar alle sprekers ervan.

2. moed


Hou moed!
Ze had eindelijk de moed bij elkaar geraapt om geld te vragen aan hem.
Ik raapte al mijn moed bij elkaar en ging naar daar.
Ik bewonder je moed.
De moed verliezen.
Zonder fantasie zouden mensen de moed verliezen om verder te leven.