das Wörterbuch norwegisch Minus niederländisch

Norsk - Nederlands, Vlaams

skade Holländisch:

1. letsel



2. kwaad


Ben je kwaad vanwege wat ik gezegd heb?
Hij werd kwaad.
Met hoge heren is het kwaad kersen eten.
Alstublieft word niet kwaad als ik kritiek heb.
Ze werd kwaad toen haar man dronken thuis kwam.
Zeg mij a.u.b. waarom ze kwaad werd.
Hij heeft tegen mij gelogen, daarom ben ik kwaad op hem.
Je moet niet kwaad spreken over andere jongens in zijn klas.
Ik heb geen enkel idee waarom zij zo kwaad geworden is.
Als ze hier zonder man en zonder kennissen is, dacht Goerov, dan zou het geen kwaad kunnen om met haar kennis te maken.
We hebben het werk gedaan zo goed en zo kwaad als het ging.
De leerkracht was heel kwaad, en stuurde Johnny uit de klas.
Hij is erg aardig. Hij spreekt nooit kwaad over anderen.
Geld is de wortel van alle kwaad.
Een onontkoombaar kwaad.