das Wörterbuch Polnisch Minus niederländisch

język polski - Nederlands, Vlaams

śpiewać Holländisch:

1. zingen zingen


We horen je vaak zingen.
Vogels zingen.
Ben je van plan om hier te zingen?
Het zou goed zijn als je kon zingen.
De mensen stonden op en begonnen te zingen.
Ze zingen in koor.
Hebt ge haar al horen zingen op een podium?
Ik bleef verder zingen.
Hij bleef zingen.
Vogels zingen hier en daar in het park.
Volgens wat zij zeggen kan die jongen heel goed zingen.
Ik kan goed zingen.
Het is jouw beurt om te zingen.
Als ik nu eens goed zou kunnen zingen!
Ze stopte met het lied te zingen.

Holländisch Wort "śpiewać"(zingen) tritt in Sätzen auf:

Mijn zus woont in Zweden
czasowniki nieregularne
czasowniki neregularne
czasowniki pl - nd
Niderlandzki moduly