das Wörterbuch Polnisch Minus niederländisch

język polski - Nederlands, Vlaams

lek Holländisch:

1. medicijnen medicijnen


Hij ging naar Amerika om medicijnen te studeren.
De dokter schreef medicijnen voor voor de patiënt.
Ik moet medicijnen nemen.
De medicijnen versnelden het groeiproces.
Mijn zoon is in de Verenigde Staten om Medicijnen te studeren.
De dokter heeft de patiënt medicijnen voorgeschreven.
Ga haar medicijnen halen en een glas water.
Ik heb wat medicijnen nodig om de pijn te bestrijden.

2. medicijn medicijn


Dit medicijn smaakt bitter.
Slachten is het beste medicijn.

3. het geneesmiddel het geneesmiddel



4. geneesmiddel geneesmiddel


De waarheid is als een geneesmiddel. En daarom heeft ze ook bijwerkingen.
Dit geneesmiddel zal u helpen.
Het effect van het geneesmiddel was bewonderenswaardig.
Volgens mij brengt pure meditatie je meer tot rust dan eender welk geneesmiddel.
Ik heb een voorschrift voor dat geneesmiddel.