das Wörterbuch portugiesisch Minus niederländisch

português - Nederlands, Vlaams

doente Holländisch:

1. ziek ziek


Hij is ziek.
Hij zei dat hij ziek was geworden, en dat was een leugen.
Als mensen ziek zijn, zullen ze zich bang en bezorgd voelen. Ze voelen dat ze de geest kunnen zien.
Is hij ernstig ziek? Hopelijk niet."
Wanneer men ziek is, kunnen bezoekers wel eens ongelegen komen.
Je ziet er ziek uit. Is dat ook zo?
Een pasgeborene wordt gemakkelijk ziek.
Toon zoveel vingers als het aantal weken dat ge al ziek zijt.
Ik voel mij een beetje ziek, maar ik wil in alle geval naar buiten gaan.
Als ik zou weten, dat je ziek was, zou ik je in het ziekenhuis opzoeken.
Niet alleen Jim maar ook zijn ouders zijn ziek.
Ik vroeg hoe het was met haar maag, want gisteren was ze ziek.
Ze zeggen dat Mary vorige week ziek was, maar nu ziet ze er goed uit.
Daar mijn moeder vandaag ziek is, zal mijn vader koken.
Ik had twee uur gewerkt, toen ik mij plots ziek voelde.