5/4 Op kamers!

 0    24 Datenblatt    przemyslawc8
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
oboje
Oboje studiują.
Lernen beginnen
allebei
Ze studeren allebei.
wszyscy
Wszystkie dzieci powinny zacząć w tym samym czasie.
Lernen beginnen
allemaal
De kinderen moeten allemaal tegelijk beginnen.
siebie, nawzajem
Spotykają się w pociągu.
Lernen beginnen
elkaar
Ze zien elkaar in de trein.
pieniądze
Teraz mogę zaoszczędzić pieniądze.
Lernen beginnen
het geld
Ik kan nu lekker geld sparen.
za darmo
Mieszkam z rodzicami za darmo.
Lernen beginnen
gratis
Bij mijn ouders woon ik gratis.
wynajmować
Muszę wynająć dom.
Lernen beginnen
huren
Ik moet een huis huren.
długi
Wyjeżdżam na długie wakacje.
Lernen beginnen
lang
Ik ga naar een lange vakantie.
łatwy
Bardzo łatwe.
Lernen beginnen
makkelijk
Lekker makkelijk.
większość
W większości miast jest bardzo mało pokoi dla studentów.
Lernen beginnen
meeste
In de meeste steden zijn heel weinig kamers voor studenten.
trudny
Moje studia są trudne.
Lernen beginnen
moeilijk
Mijn studie is wel moeilijk.
rodzic
Więc idę do rodziców, robię pranie.
Lernen beginnen
de ouder
Dus ik ga naar mijn ouders, de was doen.
procent
Nie czuję się na 100 procent.
Lernen beginnen
het procent
Ik voel me niet 100 procent.
oszczędzać
Teraz mogę zaoszczędzić pieniądze.
Lernen beginnen
sparen
Ik kan nu lekker geld sparen.
silny
I nie są rygorystyczne.
Lernen beginnen
streng
En ze zijn niet streng.
uczyć się
Studiujesz w Groningen, prawda?
Lernen beginnen
studeren
Je studeert toch in Groningen?
studia
Jak Twoja nauka?
Lernen beginnen
de studie
Hoe is je studie?
wysiadać
Hej, muszę tu wysiąść.
Lernen beginnen
uitstappen
Hé, ik moet hier uitstappen.
znajdować
I jak mam znaleźć pokój?
Lernen beginnen
vinden
En hoe moet ik dan een kamer vinden?
wolność
Mam tyle swobody.
Lernen beginnen
de vrijheid
Ik heb zoveel vrijheid.
czekać
Czekam na autobus.
Lernen beginnen
wachten
Ik wacht voor een bus.
pranie
Więc idę do rodziców, robię pranie.
Lernen beginnen
de was
Dus ik ga naar mijn ouders, de was doen.
pralka
Nie masz pralki.
Lernen beginnen
de wasmachine
Je hebt geen wasmachine.
samodzielny
Wolę być niezależna.
Lernen beginnen
zelfstandig
Ik ben liever zelfstandig.
lato
Latem wyjeżdżam na trzytygodniowe wakacje.
Lernen beginnen
de zomer
In de zomer ga ik drie weken op vakantie.

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.