jedzenie, zakupy

 0    167 Datenblatt    ewasobocinska06
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
kotlety
Lernen beginnen
karbonades
papryka
Lernen beginnen
peper
cebula
Lernen beginnen
ui
pomidor
Lernen beginnen
tomaat
gruszka
Lernen beginnen
Peer
ogórek
Lernen beginnen
komkommer
brzoskwinia
Lernen beginnen
perzik
ziemniak
Lernen beginnen
aardappel
jabłko
Lernen beginnen
de appel
cytryna
Lernen beginnen
citroen
truskawka
Lernen beginnen
Aardbei
masło
Lernen beginnen
boter
kurczak
Lernen beginnen
de kip
On nie lubi kotletów
Lernen beginnen
Hij vindt karbonades niet lekker
Lubi jeść brukselkę
Lernen beginnen
Hij lust graag spruitjes
dostajesz deser, ale najpierw musisz opróżnić talerz
Lernen beginnen
je krijgt een toetje maar je moet eerst je bord leegeten
deser
Lernen beginnen
toetje
Mleko nie jest już dobre
Lernen beginnen
De melk is niet goed meer
smaczny, przyjemny
Lernen beginnen
lekker
poprawny
Lernen beginnen
herlijk
bardzo smaczne
Lernen beginnen
heel lekker
Nie lubię surowego śledzia
Lernen beginnen
ik vind rauwe haring niet lekker
Nie lubię kiełków
Lernen beginnen
ik lust geen spruitjes
biały chleb
Lernen beginnen
het witbrood
brązowy chleb
Lernen beginnen
het bruinbrood
bułka
Lernen beginnen
het broodje
kiełbasa wątrobowa
Lernen beginnen
de smeerleverworst
krakers
Lernen beginnen
de cracker
ser
Lernen beginnen
de kaas
szynka
Lernen beginnen
de ham
salami
Lernen beginnen
de salami
czekoladowa posypka
Lernen beginnen
de hagelslag
masło orzechowe
Lernen beginnen
de pindakaas
jogurt
Lernen beginnen
de yoghurt
kiełbasa kanapkowa
Lernen beginnen
de boterhamworst
jajko na twardo
Lernen beginnen
het gekookte ei
bułka z rodzynkami
Lernen beginnen
de krentenbol
szklanka mleka
Lernen beginnen
de beker melk
Dżem
Lernen beginnen
de jam
płatki kukurydziane
Lernen beginnen
de cornflakes
sucharek
Lernen beginnen
het beschuitje
świeży sok
Lernen beginnen
de verse jus
filiżanka kawy
Lernen beginnen
de kop koffie
filiżanka herbaty
Lernen beginnen
de kop thee
lubisz brązowy chleb?
Lernen beginnen
vind je bruinbrood lekker?
czy lubisz ser?
Lernen beginnen
houd jij van kaas?
chleb po wyjęciu z pudełka!
Lernen beginnen
brood uit het vuistje!
robić kanapkę
Lernen beginnen
een boterham smeren
Przyniosę ci nowe jajko.
Lernen beginnen
ik breng u een nieuw ei.
kelner
Lernen beginnen
ober
to musi być miękkie jajko
Lernen beginnen
het moet een zacht ei zijn
doskonale proszę pana
Lernen beginnen
uitstekend meneer
chcę świeżego sosu
Lernen beginnen
ik wil verse jus
nie ma brudnego soku pomarańczowego z paaku
Lernen beginnen
geen vies sinassappelsap uit een paak
mleko jest kwaśne
Lernen beginnen
de melk is zuur
ser jest stary
Lernen beginnen
de kaas is oud
gorzki
Lernen beginnen
bitter
miękkie, bardziej miękkie, najdelikatniejsze
Lernen beginnen
zacht, zachter, het zachtst
ciepły, cieplejszy, najgorętszy
Lernen beginnen
warm, warmer, het warmst
smaczne, smaczne
Lernen beginnen
lekker, smakelijk
zajęty
Lernen beginnen
drukke
świeży - świeższy - najświeższy
Lernen beginnen
vers - verser - het verst(e)
brudne, brudne, jest brudne
Lernen beginnen
vies, viezer, het viest
kwaśny, bardziej kwaśny, najbardziej kwaśny
Lernen beginnen
zuurd, zuurder, het zuurst
gorzko - gorzko - gorzko
Lernen beginnen
bitter - bitterder - het bitterst(e)
miękkie, bardziej miękkie, najdelikatniejsze
Lernen beginnen
zacht, zachter, het zachtst
dobrze, lepiej, najlepiej
Lernen beginnen
goed, beter, het best
smaczne, smaczniejsze, najsmaczniejsze
Lernen beginnen
lekker, lekkerder, het lekkerst
drogie, droższe, najdroższe
Lernen beginnen
duur, duurder, het duurst
duży większy największy
Lernen beginnen
groot, groter, het grootst
tu
Lernen beginnen
hier
tam
Lernen beginnen
daar
pod ręką
Lernen beginnen
dichtbij
biję, uderzam, bij, uderzaj
Lernen beginnen
sla
fasola (fasola)
Lernen beginnen
boontjes (het boontje)
pęczek rzodkiewek
Lernen beginnen
het bosje radijs
lista artykułów spożywczych
Lernen beginnen
het boodschappenlijstje
jak smakuje czekolada?
Lernen beginnen
hoe smaakt chocolade?
czekolada smakuje słodko.
Lernen beginnen
chocolade smaakt zoet.
czy powinniśmy dzisiaj zjeść razem?
Lernen beginnen
zullen we vanavond samen eten?
co mam zrobić
Lernen beginnen
wat zal ik maken?
lubisz ryby?
Lernen beginnen
houd je van vis?
gotowany
Lernen beginnen
gekookte
Cóż, nie potrzebuję tego, ale używam szparagów
Lernen beginnen
nou die beb ik ook niet nodig, maar wel asperges
rób te, które tam leżą
Lernen beginnen
doe die maar, die daar liggen
Najbardziej mi się podoba
Lernen beginnen
die vind ik het mooist
jak dużo chcesz?
Lernen beginnen
hoeveel wilt u er?
to było to?
Lernen beginnen
dat was het?
czy nadal potrzebujemy dużo?
Lernen beginnen
moeten we nog veel?
spieszyć się
Lernen beginnen
opschieten
nie masz mniej niż 50 euro?
Lernen beginnen
hebt u niet kleiner dan 50 euro?
łosoś
Lernen beginnen
Zalm
tuńczyk
Lernen beginnen
tonijn
winogrona
Lernen beginnen
druiven
wieprzowina
Lernen beginnen
varkensvlees
indyk
Lernen beginnen
Turkije
kalafior
Lernen beginnen
bloemkool
ananas
Lernen beginnen
ananas
kapusta
Lernen beginnen
kool
arbuz
Lernen beginnen
watermeloen
wołowina
Lernen beginnen
rundvlees
kukurydza
Lernen beginnen
maïs
cukinie
Lernen beginnen
courgettes
pomidory
Lernen beginnen
tomaten
cykoria
Lernen beginnen
witlof
szpinak
Lernen beginnen
spinazie
Pomarańcza
Lernen beginnen
sinaasappel
papryka []
Lernen beginnen
paprika['s]
dynia (m.)
Lernen beginnen
pompoen (m.)
marchew (m.)
Lernen beginnen
wortel (m.)
zielone fasolki
Lernen beginnen
sperziebonen
wiśnie
Lernen beginnen
kersen
jagody
Lernen beginnen
blauwe bessen
truskawki
Lernen beginnen
aardbeien
groszek
Lernen beginnen
erwten
malina (wcześniej)
Lernen beginnen
framboos (f.)
śliwka (f.)
Lernen beginnen
pruim (f.)
cebule
Lernen beginnen
uien
szalotka
Lernen beginnen
sjalotje
czosnek
Lernen beginnen
knoflook
warzywa (f.pl.)
Lernen beginnen
groenten (f.pl.)
owoc
Lernen beginnen
fruit
kto następny
Lernen beginnen
wie is er aan de beurt
Moja kolej
Lernen beginnen
ik ben aan de beurt
komu mogę pomóc
Lernen beginnen
wie mag ik helpen?
Ile to kosztuje?
Lernen beginnen
hoeveel kost dat?
gram
Lernen beginnen
het gram
funt
Lernen beginnen
het pond
kilogram
Lernen beginnen
de kilo
litr
Lernen beginnen
de liter
pół litra
Lernen beginnen
de halve liter
pęczek pietruszki
Lernen beginnen
de bos/ het bosje peterselie
kiść winogron
Lernen beginnen
een tros druiven
kawałek
Lernen beginnen
het stuk
butelki
Lernen beginnen
flessen
półtora kilograma
Lernen beginnen
anderhalve kilo
paczka
Lernen beginnen
pack
sól
Lernen beginnen
het zout
chleb
Lernen beginnen
het brood
Piekarz
Lernen beginnen
de bakker
Rzeźnik
Lernen beginnen
de slagerij
Piekarnia
Lernen beginnen
de bakkerij
cukiernik
Lernen beginnen
de banketbakker
ciasta i ciasta
Lernen beginnen
gebak en koek
wyroby cukiernicze
Lernen beginnen
de banketbakkerij
warzywniak
Lernen beginnen
de groenteboer
warzywniak
Lernen beginnen
de groentewinkel
rolnik serów
Lernen beginnen
de kaasboer
sprzedawca ryb
Lernen beginnen
de visboer
sklep rybny
Lernen beginnen
de viswinkel
sklep monopolowy
Lernen beginnen
de slijterij
alkohol
Lernen beginnen
de slijter
drink
Lernen beginnen
drank
handlowiec
Lernen beginnen
de marktkoopman
buy-h. kupione-kupione / kupione
Lernen beginnen
kopen-h. gekocht-kocht/kochten
puszka groszku
Lernen beginnen
een blik erwten
butelka lemoniady
Lernen beginnen
een fles ranja
rolka kropli
Lernen beginnen
een rol drop
pudełko ciasteczek
Lernen beginnen
een doos koekjes
skrzynka piwa
Lernen beginnen
een krat bier
worek ziemniaków
Lernen beginnen
een zak aardappels
wanna z margaryną
Lernen beginnen
een kuipje margarine
tubka majonezu
Lernen beginnen
een tube mayonaise
cukier
Lernen beginnen
de suiker
marynaty
Lernen beginnen
de augurken
karma dla kotów
Lernen beginnen
de kattenvoer
zapałki
Lernen beginnen
de lucifers

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.