Niderlandzki. Szybki start

 0    108 Datenblatt    MikoFiko
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
cześć, witaj
Lernen beginnen
dag, hallo
Kim jesteś?
Lernen beginnen
Wie ben jij?
Nazywam się
Lernen beginnen
Ik heet
nazywać się
Lernen beginnen
heten
moję imię/nazwisko to
Lernen beginnen
mijn naam is
Miło mi
Lernen beginnen
Aangenaam
Czy jesteś?
Lernen beginnen
Ben jij?
nowy
Lernen beginnen
nieuw
współpracownik
Lernen beginnen
de medewerker
Tak, zgadza się
Lernen beginnen
Ja, dat klopt
Skąd pochodzisz?
Lernen beginnen
Waar kom je vandaan?
Pochodzę z
Lernen beginnen
Ik kom uit
a ty?
Lernen beginnen
en jij?
ale, lecz
Lernen beginnen
maar
teraz, obecnie
Lernen beginnen
nu
Mieszkam w
Lernen beginnen
Ik woon in
nie
Lernen beginnen
niet, nee
Holandia
Lernen beginnen
Nederland
Jesteś Belgijką
Lernen beginnen
Je bent Belgische
Jestem z
Lernen beginnen
Ik ben uit
Belgia
Lernen beginnen
België
Dzień dobry
Lernen beginnen
Goedemorgen
poznać
Lernen beginnen
kennis maken
Do zobaczenia
Lernen beginnen
Tot ziens
pan
Lernen beginnen
de meneer
pani
Lernen beginnen
de mevrouw
źle
Lernen beginnen
slecht
powtarzać
Lernen beginnen
herhalen
mieć na myśli
Lernen beginnen
bedoelen
z
Lernen beginnen
met
iść, przemieszczać się
Lernen beginnen
gaan (ik ga)
Czy mogę?
Lernen beginnen
Mag ik?
przedstawiać
Lernen beginnen
voorstellen
angielski
Lernen beginnen
Engels
Anglia
Lernen beginnen
Engeland
francuski
Lernen beginnen
Frans
Francja
Lernen beginnen
Frankrijk
polski
Lernen beginnen
Pools
Polska
Lernen beginnen
Polen
niemiecki
Lernen beginnen
Duits
Niemcy
Lernen beginnen
Duitsland
Pochodzę z Berlina
Lernen beginnen
Ik kom uit Berlijn
Jesteśmy Anglikami
Lernen beginnen
We zijn Engels
Gdzie mieszkasz?
Lernen beginnen
Waar woon jij?
Co u ciebie słychać
Lernen beginnen
Hoe gaat het (met je)?
Co u pana/pani słychać?
Lernen beginnen
Hoe gaat het (mat u)?
Dobrze, dziękuję panu
Lernen beginnen
Goed, dank u meneer
U mnie kiepsko
Lernen beginnen
Het gaat slecht met mij
Nie najlepiej
Lernen beginnen
Niet best
Czy może to pan powtórzyć?
Lernen beginnen
Kunt u dat herhalen?
przepraszam
Lernen beginnen
excuseer
wtrącenie nadające pytaniu uprzejmy ton
Lernen beginnen
even
pomagać, pomóc
Lernen beginnen
helpen
chętnie
Lernen beginnen
graag
W czym problem?
Lernen beginnen
Wat is er ann de hand?
ręka, dłoń
Lernen beginnen
de hand
droga, drogi
Lernen beginnen
de weg, wegen
coś zgubić, stracić
Lernen beginnen
iets kwijt zijn
szukać
Lernen beginnen
zoeken naar
poczta
Lernen beginnen
het postkantoor
wskazać, pokazać
Lernen beginnen
wijzen
tu, tutaj
Lernen beginnen
hier
rozeznany, obeznany
Lernen beginnen
bekend
Przykro mi
Lernen beginnen
Het spijt me
A to szkoda
Lernen beginnen
Dat is jammer
może, być może
Lernen beginnen
misschien
Tak, pewnie
Lernen beginnen
Ja, zaker
ulica
Lernen beginnen
de straat
Dziękuję bardzo
Lernen beginnen
Dank u wel
Proszę
Lernen beginnen
Alstublieft
Do widzenia, narazie
Lernen beginnen
Dag
Przepraszam
Lernen beginnen
Pardon
uprzejmy
Lernen beginnen
beleefd
Dziękuję
Lernen beginnen
Bedankt
prawdziwy
Lernen beginnen
waar
rynek
Lernen beginnen
het marktplein
plac
Lernen beginnen
het plein
okulary
Lernen beginnen
de bril
późno, późny
Lernen beginnen
laat
żaden
Lernen beginnen
geen
spóźniony (dosł. zbyt późno)
Lernen beginnen
te laat
robić, tworzyć
Lernen beginnen
maken
problem
Lernen beginnen
het probleem
rozumieć
Lernen beginnen
begrijpen
portfel, portmonetka
Lernen beginnen
de portfeuille
siedzieć
Lernen beginnen
zitten
robić (ja robię)
Lernen beginnen
doen (ik doe)
serdecznie dziękuję
Lernen beginnen
Hertelijk bedankt
płacić
Lernen beginnen
betalen
Czy mogę panu pomóc?
Lernen beginnen
Kan ik u helpen?
Czy jest pani stąd (dosł. orientuje się)
Lernen beginnen
Bent u hier bekend?
Nie rozumiem
Lernen beginnen
Ik begrijp het niet
Nie ma za co / proszę
Lernen beginnen
Graag gedaan
Zgubiłem okulary
Lernen beginnen
Ik ben mijn bril kwijt
Przepraszam za spóźnienie
Lernen beginnen
Sorry dat ik te laat ben
Nie szkodzi/ To nie robi różnicy
Lernen beginnen
Dat maakt niet uit
To żaden kłopot
Lernen beginnen
Dat is geen probleem
Czy masz ochotę na kawę?
Lernen beginnen
Heb je zin in koffie?
Proszę nie mieć mi za złe
Lernen beginnen
Neemt u me niet kwalijk
Przepraszam, czy ktoś tu już siedzi
Lernen beginnen
Pardon, zit hier al iemand?
gdzie?
Lernen beginnen
waar?
kiedy?
Lernen beginnen
wanneer
jak?
Lernen beginnen
hoe?
kto?
Lernen beginnen
wie?
co?
Lernen beginnen
wat?
dlaczego?
Lernen beginnen
waarom?
mieć pozwolenie
Lernen beginnen
mogen, ik mag
być
Lernen beginnen
zijn

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.