P STE A1.1

 0    30 Datenblatt    mateuszszumilas91
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
on odbiera
On odbiera gazetę z kiosku.
Lernen beginnen
hij haalt
Hij haalt de krant bij de kiosk.
rysować
Rysuję bardzo źle.
Lernen beginnen
tekenen
Ik teken heel slecht.
ja wynajmuję
Wynajmuję samochód na wakacje.
Lernen beginnen
ik huur
Ik huur een auto in de vakantie.
on robi, tworzy
On robi egzaminy przez internet.
Lernen beginnen
hij maakt
Hij maakt het examen via internet.
on bawi się, gra
Mój syn zawsze bawi się z chłopakiem z sąsiedztwa.
Lernen beginnen
hij speelt
Mijn zoon altijd speelt met de buurjongen.
ona słucha
Pani Mio zawsze słucha oper.
Lernen beginnen
zij luistert
Mevrouw Mio luistert altijd naar opera's.
ja rozmawiam (praten)
Nie rozmawiam zbyt często z sąsiadami.
Lernen beginnen
ik praat
Ik praat niet zo vaak met de buren.
ty jeździsz na rowerze
Często jeździsz na rowerze do szkoły.
Lernen beginnen
jij fietst
Jij fietst vaak naar school.
on telefonuje
Ona telefonuje do doktora na wizytę.
Lernen beginnen
hij telefoneert
Zij telefoneert naar de dokter voor een afspraak.
on obiecuje
On zawsze obiecuje bardzo dużo.
Lernen beginnen
hij belooft
Hij belooft altijd heel veel.
on wierzy
Nikt mu nie wierzy.
Lernen beginnen
hij gelooft
Niemand gelooft hem.
on zmienia
Pogoda zmienia się z dnia na dzień.
Lernen beginnen
hij verandert
Het weer verandert met de dag.
on pracuje
On pracuje przez międzynarodową korporację.
Lernen beginnen
hij werkt
Hij werkt bij een multinational.
on płaci
Kto płaci rachunek?
Lernen beginnen
hij betaalt
Wie betaalt de rekening?
uciekać
Uciekam do bezpiecznego kraju.
Lernen beginnen
vluchten
Ik vlucht naar een veilig land.
on odebrał k
Odebrał gazetę z kiosku.
Lernen beginnen
hij haalde
Hij haalde de krant bij de kiosk.
ja rysowałem k
Rysowałem bardzo źle.
Lernen beginnen
ik tekende
Ik tekende heel slecht.
my wynajmowaliśmy k
Wynajmowaliśmy auto na wakacje.
Lernen beginnen
wij huurden
Wij huurden een auto in de vakantie.
oni robili, tworzyli k
Kursanci robili egzaminy przez internet.
Lernen beginnen
zij maakten
De cursisten maakten het examen via internet.
on bawił się, grał k
Mój syn zawsze bawił się z chłopakiem z sąsiedztwa.
Lernen beginnen
hij speelde
Mijn zoon speelde altijd met de buurjongen.
ona słuchała k
Pani Mio zawsze słuchała oper.
Lernen beginnen
zij luisterde
Mevrouw Mio luisterde altijd naar opera's.
ja rozmawiałem k (pratten)
Nie rozmawiałem zbyt często z sąsiadami.
Lernen beginnen
ik praatte
Ik praatte niet zo vaak met de buren.
ty jeździłeś na rowerze k
Jeździłeś wcześniej często na rowerze do szkoły.
Lernen beginnen
jij fietste
Jij fietste vroeger vaak naar school.
ona telefonowała k
Dzwoniła do lekarza na wizytę.
Lernen beginnen
ze telefoneerde
Zij telefoneerde naar de dokter voor een afspraak.
on obiecywał k
Zawsze obiecywał bardzo dużo.
Lernen beginnen
hij beloofde
Hij beloofde altijd heel veel.
on wierzył k
Nikt mu nie wierzył.
Lernen beginnen
hij geloofde
Niemand geloofde hem.
ona zmieniała k
Pogoda zmieniała się z dnia na dzień.
Lernen beginnen
zij veranderde
Het weer veranderde met de dag.
on pracował k
Pracował przez korporację międzynarodową.
Lernen beginnen
hij werkte
Hij werkte bij een multinational.
on płacił k
Kto płacił rachunek?
Lernen beginnen
hij betaalde
Wie betaalde de rekening?
oni uciekali k
Oni uciekali do bezpiecznego kraju.
Lernen beginnen
zij vluchtten
Zij vluchtten naar een veilig land.

Siehe ähnliche Fiche:

P STE A1.2P STE A1.5

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.