Czynności - De handelingen

 0    29 Datenblatt    VocApp
mp3 downloaden Drucken spielen überprüfen
 
Frage Antworten
być
Miło tu być.
Lernen beginnen
zijn
Het is leuk hier te zijn.
mieć
Nie mam pieniędzy.
Lernen beginnen
hebben
Ik heb geen geld.
chcieć
Czego chcesz?
Lernen beginnen
willen
Wat wil je?
musieć
Muszę kupić bilet.
Lernen beginnen
moeten
Ik moet een ticket kopen.
móc
Możesz mi pomóc?
Lernen beginnen
kunnen
Kan je me even helpen?
dać
Możesz mi dać 5 euro?
Lernen beginnen
geven
Kan je me 5 euro even geven?
pomagać
Możesz mi pomóc?
Lernen beginnen
helpen
Kan je me even helpen?
iść
Chcę iść na piechotę.
Lernen beginnen
gaan
Ik wil te voet gaan.
lubić
Lubię czytać.
Lernen beginnen
houden van
Ik hou van lezen.
robić
Co robisz wieczorami?
Lernen beginnen
doen
Wat doe je 's avonds?
piec
Moja mama piecze smaczne ciasta.
Lernen beginnen
bakken
Mijn moeder bakt smakelijke taarten.
wiedzieć
Nie wiem.
Lernen beginnen
weten
Ik weet het niet.
szukać
Szukam wyjścia.
Lernen beginnen
zoeken
Ik zoek een uitgang.
pić
Napijesz się trochę wina?
Lernen beginnen
drinken
Zal je een beetje wijn drinken?
spać
Śpij dobrze!
Lernen beginnen
slapen
Ook: Welterusten!
Slaap goed!
dostać
Kiedy dostanę swoje danie?
Lernen beginnen
verkrijgen
Wanneer krijg ik mijn maaltijd?
używać
W sensie "korzystać z czegoś"
Nasz program jest łatwy do używania.
Lernen beginnen
gebruiken
Het is makkelijk ons programma te gebruiken.
widzieć
Byłem wczoraj w pubie i Cię nie widziałem.
Lernen beginnen
zien
Ik was gisteren in de pub en ik heb jou niet gezien.
pochodzić
Skąd pochodzisz?
Lernen beginnen
komen
Waar kom je vandaan?
mówić
Np. w jakimś języku
Mówisz po angielsku?
Lernen beginnen
spreken
Spreekt je Engels?
rozmawiać
Chcę rozmawiać z szefem.
Lernen beginnen
praten
Ik wil met de baas praten.
powiedzieć
Chcę Ci coś powiedzieć.
Lernen beginnen
zeggen
Ik wil jou iets zeggen.
kosztować
Ile kosztuje piwo?
Lernen beginnen
kosten
Hoeveel kost het bier?
kupić
Chciałbym kupić butelkę wody.
Lernen beginnen
kopen
Ik wil graag een fles water kopen.
płacić
Kto za to zapłaci?
Lernen beginnen
betalen
Wie gaat voor dit betalen?
pożyczać
Mogę pożyczyć twoją książkę?
Lernen beginnen
lenen
Mag ik jouw boek even lenen?
zamykać
Możesz zamknąć okno?
Lernen beginnen
dichtdoen
Kan je het raam dichtdoen?
otwierać (się)
Np. gdy mówimy o otwarciu sklepu
Kiedy otwiera się bank?
Lernen beginnen
opengaan
Wanneer gaat de bank open?
oglądać
Lubisz oglądać filmy?
Lernen beginnen
kijken
Houd je van films kijken?

Sie müssen eingeloggt sein, um einen Kommentar zu schreiben.